Translate s'effondrer from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

s'effondrer:
- inzakken; in elkaar zakken; inzinken; invallen; instorten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; vallen; omlaagstorten
Wiktionary:
- s'effondrer → afkalven, instorten, uit elkaar vallen, verkruimelen, verbrokkelen, neerploffen, inzakken, neervallen, neerzijgen

French

Detailed Translations for s'effondrer from French to Dutch

s'effondrer (tomber en ruine; s'écrouler; s'enfoncer)
inzakken; in elkaar zakken; inzinken; invallen
- inzakken verb (zak in, zakt in, zakte in, zakten in, ingezakt)
- in elkaar zakken verb
- inzinken verb (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
- invallen verb (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
s'effondrer (tomber en ruine; s'écrouler)
instorten; ineenstorten
- instorten verb (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
- ineenstorten verb (stort ineen, stortte ineen, stortten ineen, ineengestort)
s'effondrer (s'écrouler; s'affaisser)
ineenzakken; ineenzijgen
- ineenzakken verb (zak ineen, zakt ineen, zakte ineen, zakten ineen, ineengezakt)
- ineenzijgen verb (zijg ineen, zijgt ineen, zeeg ineen, zegen ineen, ineengezegen)
s'effondrer (tomber en bas; tomber; rouler à terre; s'écrouler; s'écraser)
vallen; omlaagstorten
- vallen verb (val, valt, viel, vielen, gevallen)
- omlaagstorten verb (stort omlaag, stortte omlaag, stortten omlaag, omlaaggestort)

Noun	Related Translations	Other Translations
ineenstorten		effondrement; éboulement; écroulement
instorten		effondrement; éboulement; écroulement
invallen		invasions
inzakken		abaissement; chute
inzinken		affaissement; tassement de terrain; éboulement; écroulement
vallen		chute; culbute; tombée
Verb	Related Translations	Other Translations
in elkaar zakken	s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine
ineenstorten	s'effondrer; s'écrouler; tomber en ruine
ineenzakken	s'affaisser; s'effondrer; s'écrouler
ineenzijgen	s'affaisser; s'effondrer; s'écrouler
instorten	s'effondrer; s'écrouler; tomber en ruine	faire une rechute; pourrir; périr; s'écraser; sombrer
invallen	s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine	entrer dans; envahir; faire entrer; faire irruption dans; faire une invasion; pénétrer dans; remplacer; s'infiltrer; s'introduire
inzakken	s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine	s'effrondrer; s'écrouler
inzinken	s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine	couler; s'enfoncer; s'enliser; sombrer
omlaagstorten	rouler à terre; s'effondrer; s'écraser; s'écrouler; tomber; tomber en bas
vallen	rouler à terre; s'effondrer; s'écraser; s'écrouler; tomber; tomber en bas	abdiquer; agoniser; basculer; chuter; crever; culbuter; décéder; dégringoler; faire la culbute; mourir; ne pas réussir; partir; périr; rater; renverser; s'effrondrer; s'écrouler; se casser la gueule; tomber; tomber de; tomber à terre; trébucher; trépasser; échouer; être tué; être un flop

Cross Translation:

From	To	Via
• s'effondrer	→ afkalven	↔ cave in — to collapse inward or downward
• s'effondrer	→ instorten	↔ collapse — to fall down suddenly; to cave in
• s'effondrer	→ uit elkaar vallen; verkruimelen; verbrokkelen	↔ crumble — to fall apart
• s'effondrer	→ instorten; neerploffen; inzakken; neervallen; neerzijgen	↔ flop — to fall heavily, because lacking energy