Summary
Dutch to German: more detail...
- jammer:
- jammeren:
- Wiktionary:
German to Dutch: more detail...
- Jammer:
-
Wiktionary:
- Jammer → zucht, beklag, aanklacht, klacht, beschuldiging, telastlegging, tenlastelegging, aangifte, accusatie
Dutch
Detailed Translations for jammer from Dutch to German
jammer:
-
jammer (helaas)
-
jammer (helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu)
-
jammer (onbevredigend; onvoldoende; ontoereikend; teleurstellend; spijtig; betreurenswaardig; jammerlijk; sneu)
Translation Matrix for jammer:
Related Words for "jammer":
Synonyms for "jammer":
Related Definitions for "jammer":
jammeren:
Conjugations for jammeren:
o.t.t.
- jammer
- jammert
- jammert
- jammeren
- jammeren
- jammeren
o.v.t.
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerden
- jammerden
- jammerden
v.t.t.
- heb gejammerd
- hebt gejammerd
- heeft gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
v.v.t.
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
o.t.t.t.
- zal jammeren
- zult jammeren
- zal jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
o.v.t.t.
- zou jammeren
- zou jammeren
- zou jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
en verder
- is gejammerd
diversen
- jammer!
- jammert!
- gejammerd
- jammerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for jammeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
flehen | jammeren; jeremiëren; weeklagen | bidden; in gebed zijn; smeken; soebatten; verzoeken; vragen |
jammern | jammeren; jeremiëren; weeklagen | emmeren; etteren; griepen; huilen; klieren; schreien; zeiken |
klagen | jammeren; jeremiëren; weeklagen | bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; condoleren; een klacht indienen; eisen; etteren; griepen; klagen; klieren; medeleven betuigen; misnoegen uiten; over iets mopperen; reclameren; zeiken; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen |
wehklagen | jammeren; jeremiëren; weeklagen | etteren; griepen; huilen; klieren; kreunen; schreien; steunen; zeiken |
wimmern | jammeren; jeremiëren; weeklagen | emmeren; etteren; griepen; kermen; klieren; kreunen; steunen; zeiken |
winseln | jammeren; jeremiëren; weeklagen | emmeren; etteren; griepen; kermen; klieren; kreunen; steunen; zeiken |
Related Words for "jammeren":
Related Translations for jammer
German
Detailed Translations for jammer from German to Dutch
Jammer:
-
der Jammer
-
der Jammer (Notzustand; Not; Elend; Wende; Hilfsbedürftigkeit; Armut; Alarm; Wendepunkt)
Translation Matrix for Jammer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jammer | Jammer | |
nood | Alarm; Armut; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Not; Notzustand; Wende; Wendepunkt | Armut; Bedürftigkeit; Belästigung; Druck; Elend; Heimsuchung; Hilfebedürftigkeit; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Prüfung; Qual; Quälung; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit |
noodtoestand | Alarm; Armut; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Not; Notzustand; Wende; Wendepunkt | Notstand |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
jammer | bedauerlich; leider; schade; unbefriedigend; unzulänglich; unzureichend; verdrießlich; ärgerlich |
Synonyms for "Jammer":
Wiktionary Translations for Jammer:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Jammer | → zucht; beklag; aanklacht; klacht; beschuldiging; telastlegging; tenlastelegging; aangifte; accusatie | ↔ plainte — Traductions à trier suivant le sens |