Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. lastigvallen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lastigvallen from Dutch to German

lastigvallen:

lastigvallen verb (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)

  1. lastigvallen (teisteren)
    jemandem lästig fallen; schikanieren; plagen; zusetzen
    • schikanieren verb (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • plagen verb (plage, plagst, plagt, plagte, plagtet, geplagt)
    • zusetzen verb (setze zu, setzt zu, setzte zu, setztet zu, zugesetzt)

Conjugations for lastigvallen:

o.t.t.
  1. val lastig
  2. valt lastig
  3. valt lastig
  4. vallen lastig
  5. vallen lastig
  6. vallen lastig
o.v.t.
  1. viel lastig
  2. viel lastig
  3. viel lastig
  4. vielen lastig
  5. vielen lastig
  6. vielen lastig
v.t.t.
  1. heb lastig gevallen
  2. hebt lastig gevallen
  3. heeft lastig gevallen
  4. hebben lastig gevallen
  5. hebben lastig gevallen
  6. hebben lastig gevallen
v.v.t.
  1. had lastig gevallen
  2. had lastig gevallen
  3. had lastig gevallen
  4. hadden lastig gevallen
  5. hadden lastig gevallen
  6. hadden lastig gevallen
o.t.t.t.
  1. zal lastigvallen
  2. zult lastigvallen
  3. zal lastigvallen
  4. zullen lastigvallen
  5. zullen lastigvallen
  6. zullen lastigvallen
o.v.t.t.
  1. zou lastigvallen
  2. zou lastigvallen
  3. zou lastigvallen
  4. zouden lastigvallen
  5. zouden lastigvallen
  6. zouden lastigvallen
en verder
  1. ben lastig gevallen
  2. bent lastig gevallen
  3. is lastig gevallen
  4. zijn lastig gevallen
  5. zijn lastig gevallen
  6. zijn lastig gevallen
diversen
  1. val lastig!
  2. valt lastig!
  3. lastig gevallen
  4. lastig vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lastigvallen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
jemandem lästig fallen lastigvallen; teisteren
plagen lastigvallen; teisteren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
schikanieren lastigvallen; teisteren brutaliseren; bruuskeren; chicaneren; donderjagen; jennen; kleinzielig gedragen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken
zusetzen lastigvallen; teisteren hevig aangrijpen; jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken

Wiktionary Translations for lastigvallen:


Cross Translation:
FromToVia
lastigvallen piesacken; plagen; belästigen badger — pester