Summary


Dutch

Detailed Translations for omsluiten from Dutch to German

omsluiten:

omsluiten verb (omsluit, omsloot, omsloten, omsloten)

  1. omsluiten (omsingelen; insluiten)
    einschließen; umschließen; umfassen; einrahmen; einkreisen; einpferchen; umringen; einhegen; einsäumen
    • einschließen verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • umschließen verb (schließe um, schließt um, schloß um, schloßt um, umgeschlossen)
    • umfassen verb (umfasse, umfasst, umfasste, umfasstet, umfaßt)
    • einrahmen verb (rahme ein, rahmst ein, rahmt ein, rahmte ein, rahmtet ein, eingerahmt)
    • einkreisen verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
    • einpferchen verb (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
    • umringen verb (ringe um, ringst um, ringt um, ringte um, ringtet um, umringt)
    • einhegen verb (hege ein, hegst ein, hegt ein, hegte ein, hegtet ein, eingehegt)
    • einsäumen verb (säume ein, säumst ein, säumt ein, säumte ein, säumtet ein, eingesäumt)
  2. omsluiten (omcirkelen; omsingelen)
    einkreisen
    • einkreisen verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)

Conjugations for omsluiten:

o.t.t.
  1. omsluit
  2. omsluit
  3. omsluit
  4. omsluiten
  5. omsluiten
  6. omsluiten
o.v.t.
  1. omsloot
  2. omsloot
  3. omsloot
  4. omsloten
  5. omsloten
  6. omsloten
v.t.t.
  1. heb omsloten
  2. hebt omsloten
  3. heeft omsloten
  4. hebben omsloten
  5. hebben omsloten
  6. hebben omsloten
v.v.t.
  1. had omsloten
  2. had omsloten
  3. had omsloten
  4. hadden omsloten
  5. hadden omsloten
  6. hadden omsloten
o.t.t.t.
  1. zal omsluiten
  2. zult omsluiten
  3. zal omsluiten
  4. zullen omsluiten
  5. zullen omsluiten
  6. zullen omsluiten
o.v.t.t.
  1. zou omsluiten
  2. zou omsluiten
  3. zou omsluiten
  4. zouden omsluiten
  5. zouden omsluiten
  6. zouden omsluiten
en verder
  1. ben omsloten
  2. bent omsloten
  3. is omsloten
  4. zijn omsloten
  5. zijn omsloten
  6. zijn omsloten
diversen
  1. omsluit!
  2. omsluit!
  3. omsloten
  4. omsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omsluiten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einhegen insluiten; omsingelen; omsluiten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omheinen; omlijnen; toevoegen
einkreisen insluiten; omcirkelen; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omcirkelen; omspannen; omtrekken; overspannen; toevoegen
einpferchen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangen zetten; gevangenhouden; in hechtenis houden; insluiten; interneren; isoleren; kooien; opsluiten; toevoegen; vasthouden
einrahmen insluiten; omsingelen; omsluiten inlijsten; inramen; omkaderen; omlijsten
einschließen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangen zetten; gevangenhouden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; interneren; invoegen; isoleren; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; opsluiten; passen in; toevoegen; tussenleggen; vasthouden; vastzetten
einsäumen insluiten; omsingelen; omsluiten afzetten; beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; insluiten; omkaderen; omranden; toevoegen
umfassen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omspannen; omtrekken; omvatten; toevoegen
umringen insluiten; omsingelen; omsluiten omgeven; omringen
umschließen insluiten; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met handen omvatten; omgeven; omringen; omspannen; omtrekken; toevoegen; verpakken

Wiktionary Translations for omsluiten:


Cross Translation:
FromToVia
omsluiten umzingeln; umringen surround — to enclose to prevent escape

Related Translations for omsluiten