Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. voorbestemmen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorbestemmen from Dutch to German

voorbestemmen:

voorbestemmen verb (bestem voor, bestemt voor, bestemde voor, bestemden voor, voorbestemd)

  1. voorbestemmen (voorbeschikken)
    vorherbestimmen; prädestinieren
    • vorherbestimmen verb (bestimme vorher, bestimmst vorher, bestimmt vorher, bestimmte vorher, bestimmtet vorher, vorherbestimmt)
    • prädestinieren verb (prädestiniere, prädestinierst, prädestiniert, prädestinierte, prädestiniertet, prädestiniert)

Conjugations for voorbestemmen:

o.t.t.
  1. bestem voor
  2. bestemt voor
  3. bestemt voor
  4. bestemmen voor
  5. bestemmen voor
  6. bestemmen voor
o.v.t.
  1. bestemde voor
  2. bestemde voor
  3. bestemde voor
  4. bestemden voor
  5. bestemden voor
  6. bestemden voor
v.t.t.
  1. heb voorbestemd
  2. hebt voorbestemd
  3. heeft voorbestemd
  4. hebben voorbestemd
  5. hebben voorbestemd
  6. hebben voorbestemd
v.v.t.
  1. had voorbestemd
  2. had voorbestemd
  3. had voorbestemd
  4. hadden voorbestemd
  5. hadden voorbestemd
  6. hadden voorbestemd
o.t.t.t.
  1. zal voorbestemmen
  2. zult voorbestemmen
  3. zal voorbestemmen
  4. zullen voorbestemmen
  5. zullen voorbestemmen
  6. zullen voorbestemmen
o.v.t.t.
  1. zou voorbestemmen
  2. zou voorbestemmen
  3. zou voorbestemmen
  4. zouden voorbestemmen
  5. zouden voorbestemmen
  6. zouden voorbestemmen
diversen
  1. bestem voor!
  2. bestemt voor!
  3. voorbestemd
  4. voorbestemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorbestemmen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
prädestinieren voorbeschikken; voorbestemmen
vorherbestimmen voorbeschikken; voorbestemmen

Wiktionary Translations for voorbestemmen:


Cross Translation:
FromToVia
voorbestemmen vorsehen; bestimmen slate — destine