Verb | Related Translations | Other Translations |
anordnen
|
dicteren; ingeven
|
aanvoeren; afkondigen; arrangeren; bestemmen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; leiden; leidinggeven; ordonneren; regelen; verordenen; verordineren; voorschrijven
|
anregen
|
adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
|
aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; activeren; bezielen; ophitsen; opkrikken; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
|
antreiben
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
aansporen; aanzetten; aanzwiepen; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voortdrijven; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; wegjagen
|
aufjagen
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
aanzetten; jachten; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opzwepen; reppen; spoeden; sterk prikkelen; voortjagen
|
ausmachen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
afspreken; afwegen; afzetten; bepalen; determineren; doven; eens worden; iets overeenkomen; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; overdenken; overeenkomen; overeenstemmen; overwegen; smoren; toezien; uit elkaar gaan; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; vaststellen
|
begeistern
|
inboezemen; ingeven; inspireren
|
bezielen; een inspirerende werking hebben; inspireren
|
bestimmen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
afkondigen; afwegen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; een ereteken geven; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; ordonneren; overdenken; overwegen; preciseren; van elkaar onderscheiden; vaststellen; verordenen; verordineren
|
diktieren
|
dicteren; ingeven
|
afkondigen; bevelen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; opdwingen; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
|
einflößen
|
geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; toedienen; verstrekken
|
|
einflüstern
|
inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; souffleren
|
|
eingeben
|
dicteren; geneesmiddel toedienen; geven; inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; souffleren; toedienen; verstrekken
|
afstemmen; instellen; intikken; intoetsen; intypen; invoeren; typen
|
einhelfen
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
inspringen
|
ermessen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
afwegen; overdenken; overwegen
|
forttreiben
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
stuwen; verdrijven; verjagen; voortstuwen; vooruitduwen; wegdrijven; wegjagen
|
geben
|
binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
|
cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; ronddelen; schenken; uitreiken; verdelen; vergeven; verschaffen; verstrekken; voorbinden; voordoen; weggeven; wegschenken
|
inspirieren
|
inboezemen; ingeven; inspireren
|
bezielen; een inspirerende werking hebben; inspireren
|
jemandem etwas verabreichen
|
binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
|
|
nötigen
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
door iets genoodzaakt worden; dwingen; dwingen te doen; noodzaken; nopen
|
prophezeien
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
voorspellen; voortellen; wichelen
|
raten
|
adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
|
aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; nomineren; recommanderen; toefluisteren; van raad dienen; voordragen
|
schätzen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; inschatten; laken; loven; nadragen; op prijs stellen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
|
soufflieren
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
|
suggerieren
|
adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
|
naar voren brengen; opperen; suggereren
|
taxieren
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
aanslaan; afwegen; begroten; bepalen; beramen; inschatten; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren
|
verabreichen
|
binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
|
distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen
|
veranschlagen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
aanslaan; afwegen; becijferen; begroten; berekenen; calculeren; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren; uitrekenen; uitwerken
|
verordnen
|
dicteren; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; toedienen; verstrekken
|
aanvoeren; afkondigen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
|
vorhersagen
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
voorspellen; voortellen; wichelen
|
vorsagen
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
voorzeggen
|
vorschlagen
|
adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
|
aanbevelen; aanraden; aanvoeren; iemand recommanderen; naar voren brengen; nomineren; opperen; poneren; te berde brengen; voordragen; voorslaan; voorstellen
|
vorschreiben
|
dicteren; ingeven
|
afkondigen; bevelen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
|
vorsichhertreiben
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
|
vorwärtstreiben
|
influisteren; ingeven; souffleren
|
stuwen; voortstuwen; vooruitduwen
|
zuraten
|
adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren
|
|
überschlagen
|
adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
|
afwegen; becijferen; berekenen; calculeren; overdenken; overslaan; overwegen; uitrekenen; uitwerken
|