Summary
Dutch to German: more detail...
- kwijtschelden:
-
Wiktionary:
- kwijtschelden → entbinden, freisprechen, absolvieren, lossprechen
Dutch
Detailed Translations for kwijtschelden from Dutch to German
kwijtschelden:
-
kwijtschelden
Conjugations for kwijtschelden:
o.t.t.
- scheld kwijt
- scheldt kwijt
- scheldt kwijt
- schelden kwijt
- schelden kwijt
- schelden kwijt
o.v.t.
- schold kwijt
- schold kwijt
- schold kwijt
- scholden kwijt
- scholden kwijt
- scholden kwijt
v.t.t.
- heb kwijtgescholden
- hebt kwijtgescholden
- heeft kwijtgescholden
- hebben kwijtgescholden
- hebben kwijtgescholden
- hebben kwijtgescholden
v.v.t.
- had kwijtgescholden
- had kwijtgescholden
- had kwijtgescholden
- hadden kwijtgescholden
- hadden kwijtgescholden
- hadden kwijtgescholden
o.t.t.t.
- zal kwijtschelden
- zult kwijtschelden
- zal kwijtschelden
- zullen kwijtschelden
- zullen kwijtschelden
- zullen kwijtschelden
o.v.t.t.
- zou kwijtschelden
- zou kwijtschelden
- zou kwijtschelden
- zouden kwijtschelden
- zouden kwijtschelden
- zouden kwijtschelden
diversen
- scheld kwijt!
- scheldt kwijt!
- kwijtgescholden
- kwijtscheldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kwijtschelden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
erlassen | kwijtschelden | bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; opdragen; verordenen; vrijstellen |
Wiktionary Translations for kwijtschelden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kwijtschelden | → entbinden | ↔ absolve — set free |
• kwijtschelden | → freisprechen | ↔ acquit — to discharge from an obligation |
• kwijtschelden | → absolvieren; freisprechen; lossprechen | ↔ acquitter — rendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses. |