Summary
Dutch to German: more detail...
- uitdragen:
-
Wiktionary:
- uitdragen → verbreiten
- uitdragen → verbreiten, trainieren, zusammenziehen, abtragen, fortbringen, wegtragen
Dutch
Detailed Translations for uitdragen from Dutch to German
uitdragen:
-
uitdragen (ten einde dragen; voldragen)
-
uitdragen (een boodschap uitdragen; verkondigen)
Conjugations for uitdragen:
o.t.t.
- draag uit
- draagt uit
- draagt uit
- dragen uit
- dragen uit
- dragen uit
o.v.t.
- droeg uit
- droeg uit
- droeg uit
- droegen uit
- droegen uit
- droegen uit
v.t.t.
- heb uitgedragen
- hebt uitgedragen
- heeft uitgedragen
- hebben uitgedragen
- hebben uitgedragen
- hebben uitgedragen
v.v.t.
- had uitgedragen
- had uitgedragen
- had uitgedragen
- hadden uitgedragen
- hadden uitgedragen
- hadden uitgedragen
o.t.t.t.
- zal uitdragen
- zult uitdragen
- zal uitdragen
- zullen uitdragen
- zullen uitdragen
- zullen uitdragen
o.v.t.t.
- zou uitdragen
- zou uitdragen
- zou uitdragen
- zouden uitdragen
- zouden uitdragen
- zouden uitdragen
en verder
- ben uitgedragen
- bent uitgedragen
- is uitgedragen
- zijn uitgedragen
- zijn uitgedragen
- zijn uitgedragen
diversen
- draag uit!
- draagt uit!
- uitgedragen
- uitdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitdragen:
Wiktionary Translations for uitdragen:
uitdragen
Cross Translation:
verb
-
Etwas an viele Menschen bekanntgeben/ nahebringen.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitdragen | → verbreiten | ↔ disseminate — transitive: to sow and scatter principles, etc. for propagation, like seed |
• uitdragen | → trainieren; zusammenziehen; abtragen; fortbringen; wegtragen | ↔ entraîner — traîner avec soi, après soi. |