Dutch
Detailed Translations for sauteren from Dutch to German
sauteren:
-
sauteren
Conjugations for sauteren:
o.t.t.
- sauteer
- sauteert
- sauteert
- sauteren
- sauteren
- sauteren
o.v.t.
- sauteerde
- sauteerde
- sauteerde
- sauteerden
- sauteerden
- sauteerden
v.t.t.
- heb gesauteerd
- hebt gesauteerd
- heeft gesauteerd
- hebben gesauteerd
- hebben gesauteerd
- hebben gesauteerd
v.v.t.
- had gesauteerd
- had gesauteerd
- had gesauteerd
- hadden gesauteerd
- hadden gesauteerd
- hadden gesauteerd
o.t.t.t.
- zal sauteren
- zult sauteren
- zal sauteren
- zullen sauteren
- zullen sauteren
- zullen sauteren
o.v.t.t.
- zou sauteren
- zou sauteren
- zou sauteren
- zouden sauteren
- zouden sauteren
- zouden sauteren
en verder
- ben gesauteerd
- bent gesauteerd
- is gesauteerd
- zijn gesauteerd
- zijn gesauteerd
- zijn gesauteerd
diversen
- sauteer!
- sauteert!
- gesauteerd
- sauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sauteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sautieren | sauteren |