Summary
Dutch to German: more detail...
- vooruitziend:
- vooruitzien:
-
Wiktionary:
- vooruitziend → vorausschauend, vorsorgend, vorsorglich, umsichtig, vorsichtig
Dutch
Detailed Translations for vooruitziend from Dutch to German
vooruitziend:
-
vooruitziend (voorspellend)
Translation Matrix for vooruitziend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
hellseherisch | voorspellend; vooruitziend | helderziend; met vooruitziende blik; profetisch; scherpziend; voorzeggend |
voraussagend | voorspellend; vooruitziend | |
weissagend | voorspellend; vooruitziend |
Related Words for "vooruitziend":
Wiktionary Translations for vooruitziend:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vooruitziend | → vorausschauend; vorsorgend; vorsorglich | ↔ provident — demonstrating consideration for the future |
• vooruitziend | → umsichtig; vorsichtig | ↔ prudent — sagacious in adapting means to ends |
vooruitziend form of vooruitzien:
-
vooruitzien (verwachten; uitkijken naar; tegemoetzien)
Conjugations for vooruitzien:
o.t.t.
- zie vooruit
- ziet vooruit
- ziet vooruit
- zien vooruit
- zien vooruit
- zien vooruit
o.v.t.
- zag vooruit
- zag vooruit
- zag vooruit
- zagen vooruit
- zagen vooruit
- zagen vooruit
v.t.t.
- heb vooruitgezien
- hebt vooruitgezien
- heeft vooruitgezien
- hebben vooruitgezien
- hebben vooruitgezien
- hebben vooruitgezien
v.v.t.
- had vooruitgezien
- had vooruitgezien
- had vooruitgezien
- hadden vooruitgezien
- hadden vooruitgezien
- hadden vooruitgezien
o.t.t.t.
- zal vooruitzien
- zult vooruitzien
- zal vooruitzien
- zullen vooruitzien
- zullen vooruitzien
- zullen vooruitzien
o.v.t.t.
- zou vooruitzien
- zou vooruitzien
- zou vooruitzien
- zouden vooruitzien
- zouden vooruitzien
- zouden vooruitzien
diversen
- zie vooruit!
- ziet vooruit!
- vooruitgezien
- vooruitziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vooruitzien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entgegensehen | tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien | |
erwarten | tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien | begeren; hunkeren; sterk verlangen; verlangen |
hoffen | tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien | begeren; hopen; hunkeren; op hopen zetten; spinzen; sterk verlangen; van hoop vervuld zijn; verlangen |
voraussehen | tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien | tevoren zien; voorzien |