Dutch

Detailed Translations for afsluiting from Dutch to German

afsluiting:

afsluiting [de ~ (v)] noun

  1. de afsluiting (dichtmaken; sluiting; het afsluiten)
    Abschliessen; Schliessen; Dichten; Abdichten
  2. de afsluiting (barricade; versperring)
    die Sperrung; die Versperrung; die Barrikade; die Sperre

Translation Matrix for afsluiting:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abdichten afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting dichtdoen; dichtdraaien
Abschliessen afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afsluiten; dichtdoen; dichtdraaien; winkel afsluiten
Barrikade afsluiting; barricade; versperring roadblock; versperring
Dichten afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting dichtdoen; dichtdraaien; dichten; verzen maken
Schliessen afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting
Sperre afsluiting; barricade; versperring afsluitboom; barricaderering; blokkade; embargo; roadblock; slagboom; sluitboom; versperring; wegversperring
Sperrung afsluiting; barricade; versperring afsluitboom; blokkade; intrekking; roadblock; slagboom; sluitboom; stagnatie; stilstand; stremming; vastlopen; verbod; versperring; wegversperring
Versperrung afsluiting; barricade; versperring roadblock; versperring

Wiktionary Translations for afsluiting:

afsluiting
noun
  1. iets afsluiten
  2. beëindiging
  3. een voorwerp dat ervoor zorgt dat iets afgesloten wordt
afsluiting
noun
  1. Wirtschaft: eine Vereinbarung über ein Geschäft oder einen Handel
  2. das geplante (erfolgreiche) Ende von etwas
  3. erfolgreiche Beendigung eines Vorhabens zum Beispiel schulischen oder universitären Bildungsganges

Cross Translation:
FromToVia
afsluiting Hecke; Schranke; Sperre; Zaun; Staket; Einfriedung; Umzäunung; Barriere barrièreassemblage de plusieurs pièces de bois ou d'autres matériaux, servir à fermer un passage.

External Machine Translations:

Related Translations for afsluiting