Summary
Dutch to German: more detail...
- uitstrooien:
-
Wiktionary:
- uitstrooien → ausstreuen, punktieren, ausschütten, streuen, verschütten, zerstreuen
Dutch
Detailed Translations for uitstrooien from Dutch to German
uitstrooien:
-
uitstrooien (uitzaaien)
Conjugations for uitstrooien:
o.t.t.
- strooi uit
- strooit uit
- strooit uit
- strooien uit
- strooien uit
- strooien uit
o.v.t.
- strooide uit
- strooide uit
- strooide uit
- strooiden uit
- strooiden uit
- strooiden uit
v.t.t.
- heb uitgestrooid
- hebt uitgestrooid
- heeft uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
v.v.t.
- had uitgestrooid
- had uitgestrooid
- had uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
o.t.t.t.
- zal uitstrooien
- zult uitstrooien
- zal uitstrooien
- zullen uitstrooien
- zullen uitstrooien
- zullen uitstrooien
o.v.t.t.
- zou uitstrooien
- zou uitstrooien
- zou uitstrooien
- zouden uitstrooien
- zouden uitstrooien
- zouden uitstrooien
en verder
- ben uitgestrooid
- bent uitgestrooid
- is uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
diversen
- strooi uit!
- strooit uit!
- uitgestrooid
- uitstrooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitstrooien:
Wiktionary Translations for uitstrooien:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstrooien | → ausstreuen | ↔ spread — to disperse, scatter |
• uitstrooien | → punktieren; ausschütten; streuen; verschütten; zerstreuen | ↔ parsemer — semer ou jeter çà et là ; répandre. |