Summary
Dutch to German: more detail...
- afgezonderd:
- afzonderen:
-
Wiktionary:
- afgezonderd → einzeln, getrennt, separat, abgesondert, besonder, gesondert, abgetrennt
- afzonderen → trennen, absondern, außer Verbindung setzen, isolieren, abteilen, abtrennen, scheiden, abscheiden, separieren, beiseite nehmen, ordnen, sortieren, auswählen
Dutch
Detailed Translations for afgezonderd from Dutch to German
afgezonderd:
-
afgezonderd (desolaat; eenzaam; verlaten)
-
afgezonderd (in quarantaine)
Translation Matrix for afgezonderd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abgesondert | afgezonderd; in quarantaine | afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand |
desolat | afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten | |
öde | afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten | afgezaagd; armzalig; bitter teleurgesteld; doods; dor; droog; eentonig; ellendig; karig; langdraadig; langdradig; langwijlig; lastig; mager; melig; monotoon; pover; rot; saai; schamel; schraal; slaapverwekkend; suf; taai; uitgestorven; verbitterd; verdord; vereenzaamd; vervelend; zonder afleiding |
Related Words for "afgezonderd":
Wiktionary Translations for afgezonderd:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afgezonderd | → einzeln; getrennt; separat | ↔ separate — apart from; not connected to |
• afgezonderd | → abgesondert; besonder; einzeln; separat; gesondert; getrennt; abgetrennt | ↔ particulier — Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce. |
afzonderen:
-
afzonderen (afscheiden; isoleren; afsplitsen)
-
afzonderen (apart zetten; isoleren)
zurücklegen; beiseitelegen; auf die Seite legen-
zurücklegen verb (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
-
beiseitelegen verb
-
auf die Seite legen verb (lege auf die Seite, legst auf die Seite, legt auf die Seite, legte auf die Seite, legtet auf die Seite, auf die Seite gelegt)
-
-
afzonderen (separeren; scheiden; afscheiden; splitsen; afsplitsen)
-
afzonderen
-
afzonderen (verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; vervreemden; wegwerken)
entfernen; wegtun; vertreiben; wegschaffen; beseitigen; fortschaffen; fortbringen-
wegschaffen verb (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
fortschaffen verb (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
-
fortbringen verb (bringe fort, bringst fort, bringt fort, brachte fort, brachtet fort, fortgebracht)
Conjugations for afzonderen:
o.t.t.
- zonder af
- zondert af
- zondert af
- zonderen af
- zonderen af
- zonderen af
o.v.t.
- zonderde af
- zonderde af
- zonderde af
- zonderden af
- zonderden af
- zonderden af
v.t.t.
- heb afgezonderd
- hebt afgezonderd
- heeft afgezonderd
- hebben afgezonderd
- hebben afgezonderd
- hebben afgezonderd
v.v.t.
- had afgezonderd
- had afgezonderd
- had afgezonderd
- hadden afgezonderd
- hadden afgezonderd
- hadden afgezonderd
o.t.t.t.
- zal afzonderen
- zult afzonderen
- zal afzonderen
- zullen afzonderen
- zullen afzonderen
- zullen afzonderen
o.v.t.t.
- zou afzonderen
- zou afzonderen
- zou afzonderen
- zouden afzonderen
- zouden afzonderen
- zouden afzonderen
diversen
- zonder af!
- zondert af!
- afgezonderd
- afzonderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afzonderen:
Synonyms for "afzonderen":
Related Definitions for "afzonderen":
Wiktionary Translations for afzonderen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afzonderen | → trennen | ↔ abstract — to separate; to disengage |
• afzonderen | → absondern | ↔ sequester — to separate from all external influence |
• afzonderen | → absondern; außer Verbindung setzen; isolieren | ↔ isoler — séparer un lieu ou un objet de ce qui l’entoure. |
• afzonderen | → absondern; abteilen; abtrennen; scheiden; trennen; abscheiden; separieren; beiseite nehmen | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• afzonderen | → ordnen; sortieren; auswählen; absondern; abteilen; abtrennen; scheiden; trennen; abscheiden; separieren; beiseite nehmen | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |
External Machine Translations: