Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klaarstaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klaarstaan from Dutch to German

klaarstaan:

klaarstaan verb (sta klaar, staat klaar, stond klaar, stonden klaar, klaargestaan)

  1. klaarstaan (bereid zijn)
    bereitstehen; dasein

Conjugations for klaarstaan:

o.t.t.
  1. sta klaar
  2. staat klaar
  3. staat klaar
  4. staan klaar
  5. staan klaar
  6. staan klaar
o.v.t.
  1. stond klaar
  2. stond klaar
  3. stond klaar
  4. stonden klaar
  5. stonden klaar
  6. stonden klaar
v.t.t.
  1. heb klaargestaan
  2. hebt klaargestaan
  3. heeft klaargestaan
  4. hebben klaargestaan
  5. hebben klaargestaan
  6. hebben klaargestaan
v.v.t.
  1. had klaargestaan
  2. had klaargestaan
  3. had klaargestaan
  4. hadden klaargestaan
  5. hadden klaargestaan
  6. hadden klaargestaan
o.t.t.t.
  1. zal klaarstaan
  2. zult klaarstaan
  3. zal klaarstaan
  4. zullen klaarstaan
  5. zullen klaarstaan
  6. zullen klaarstaan
o.v.t.t.
  1. zou klaarstaan
  2. zou klaarstaan
  3. zou klaarstaan
  4. zouden klaarstaan
  5. zouden klaarstaan
  6. zouden klaarstaan
en verder
  1. is klaargestaan
diversen
  1. sta klaar!
  2. stat klaar!
  3. klaargestaan
  4. klaarstaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klaarstaan [znw.] noun

  1. klaarstaan
    Fertigsein

Translation Matrix for klaarstaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fertigsein klaarstaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
bereitstehen bereid zijn; klaarstaan
dasein bereid zijn; klaarstaan aanwezig zijn; bestaan; er zijn; existeren; leven; zijn

Wiktionary Translations for klaarstaan:

klaarstaan
verb
  1. sich oder etwas zur Verfügung bereithalten