Summary
Dutch to German: more detail...
- sparen:
- spar:
-
Wiktionary:
- sparen → sparen
- sparen → sichern, speichern, erübrigen, sparen, ersparen
- spar → Fichte, Fichtenbaum
- spar → Tanne, Tannenbaum, Fichte, Fichtenholz, Edeltanne
German to Dutch: more detail...
- sparen:
-
Wiktionary:
- sparen → sparen, besparen, bezuinigen, uitsparen
- sparen → bezuinigen, sparen, besparen, uitsparen, uitwinnen, uitzuinigen
Dutch
Detailed Translations for sparen from Dutch to German
sparen:
-
sparen (op bankrekening zetten)
-
sparen (ontzien; in acht nemen; verschonen)
-
sparen (bijeenzamelen; verzamelen; vergaren; opeenhopen; oppotten)
Conjugations for sparen:
o.t.t.
- spaar
- spaart
- spaart
- sparen
- sparen
- sparen
o.v.t.
- spaarde
- spaarde
- spaarde
- spaarden
- spaarden
- spaarden
v.t.t.
- heb gespaard
- hebt gespaard
- heeft gespaard
- hebben gespaard
- hebben gespaard
- hebben gespaard
v.v.t.
- had gespaard
- had gespaard
- had gespaard
- hadden gespaard
- hadden gespaard
- hadden gespaard
o.t.t.t.
- zal sparen
- zult sparen
- zal sparen
- zullen sparen
- zullen sparen
- zullen sparen
o.v.t.t.
- zou sparen
- zou sparen
- zou sparen
- zouden sparen
- zouden sparen
- zouden sparen
en verder
- ben gespaard
- bent gespaard
- is gespaard
- zijn gespaard
- zijn gespaard
- zijn gespaard
diversen
- spaar!
- spaart!
- gespaard
- sparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sparen:
Related Words for "sparen":
Wiktionary Translations for sparen:
sparen
Cross Translation:
verb
sparen
-
geld niet uitgeven
- sparen → sparen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sparen | → sichern; speichern | ↔ save — store for future use |
• sparen | → erübrigen; sparen; ersparen | ↔ économiser — dépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner. |
• sparen | → sparen; ersparen; erübrigen | ↔ épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve. |
sparen form of spar:
-
de spar (sparrenboom)
Translation Matrix for spar:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Fichte | spar; sparrenboom | |
Tannenbaum | spar; sparrenboom | den; dennenboom; kerstboom |
Related Words for "spar":
Related Definitions for "spar":
Wiktionary Translations for spar:
spar
Cross Translation:
noun
spar
-
Picea, een soort naaldboom
- spar → Fichte; Fichtenbaum
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spar | → Tanne; Tannenbaum | ↔ fir — conifer of the genus Abies |
• spar | → Fichte | ↔ spruce — tree from the genus Picea |
• spar | → Fichtenholz | ↔ spruce — wood of a spruce |
• spar | → Tanne | ↔ sapin — (botanique) arbre conifère résineux de la famille des pinacées (conifères) à aiguilles persistantes, au tronc droit, dont le fruit est un cône. |
• spar | → Fichte; Tanne; Edeltanne | ↔ épicéa — botan|nocat=1 arbre résineux de haute taille, proche du sapin, de la famille des pinacées. |
External Machine Translations:
German
Detailed Translations for sparen from German to Dutch
sparen:
-
sparen (Geld auf der Bank tun; sammeln; versammeln; scharen; aufbewahren; übrigbehalten; ansammeln)
-
sparen (die Ausgaben einschränken; ersparen)
-
sparen
-
sparen
zuinig zijn-
zuinig zijn verb
-
-
sparen (abbauen; vermindern; sinken; wegnehmen; verringern; schrumpfen; herabsetzen; fallen; reduzieren; nachlassen; abschwächen; setzen; kürzen; schwächen; schwinden; mindern; schmälern; zurückgehen; versiegen; verknappen; zusammengehen; fortnehmen; herabmindern)
declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden-
achteruitgaan verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
Conjugations for sparen:
Präsens
- spare
- sparst
- spart
- sparen
- spart
- sparen
Imperfekt
- sparte
- spartest
- sparte
- sparten
- spartet
- sparten
Perfekt
- habe gespart
- hast gespart
- hat gespart
- haben gespart
- habt gespart
- haben gespart
1. Konjunktiv [1]
- spare
- sparest
- spare
- sparen
- sparet
- sparen
2. Konjunktiv
- sparte
- spartest
- sparte
- sparten
- spartet
- sparten
Futur 1
- werde sparen
- wirst sparen
- wird sparen
- werden sparen
- werdet sparen
- werden sparen
1. Konjunktiv [2]
- würde sparen
- würdest sparen
- würde sparen
- würden sparen
- würdet sparen
- würden sparen
Diverses
- spar!
- spart!
- sparen Sie!
- gespart
- sparend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for sparen:
Synonyms for "sparen":
Wiktionary Translations for sparen:
sparen
Cross Translation:
verb
sparen
verb
-
minder van iets gebruiken of verbruiken
-
minder geld uitgeven, bezuinigen
-
door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen
-
geld niet uitgeven
-
deu: sparen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sparen | → bezuinigen; sparen; besparen; uitsparen; uitwinnen; uitzuinigen | ↔ économiser — dépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner. |
• sparen | → bezuinigen; sparen; besparen; uitsparen; uitwinnen; uitzuinigen | ↔ épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve. |
External Machine Translations: