Dutch

Detailed Translations for verdeeld from Dutch to German

verdeeld:

verdeeld adj

  1. verdeeld (gedeeld)

Translation Matrix for verdeeld:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
geteild gedeeld; verdeeld
verteilt gedeeld; verdeeld

Related Words for "verdeeld":


Wiktionary Translations for verdeeld:

verdeeld
Cross Translation:
FromToVia
verdeeld gemeinsam; geteilt; verteilt shared — used multiply

verdelen:

verdelen verb (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)

  1. verdelen (distribueren; uitreiken; ronddelen)
    verteilen; distribuieren; überreichen; vermitteln; ausgeben; aushändigen; holen; ausstellen; verabreichen; austeilen; besorgen; verschaffen; ausschütten; schaffen; geben; liefern; gewähren; bereitstellen; herbeibringen; einbringen; herbeischaffen
    • verteilen verb (verteile, verteilst, verteilt, verteilte, verteiltet, verteilt)
    • distribuieren verb (distribuiere, distribuierst, distribuiert, distribuierte, distribuiertet, distribuiert)
    • überreichen verb (überreiche, überreichst, überreicht, überreichte, überreichtet, überreicht)
    • vermitteln verb (vermittele, vermittelst, vermittelt, vermittelte, vermitteltet, vermittelt)
    • ausgeben verb (gebe aus, gibst aus, gibt aus, gab aus, gabt aus, ausgegeben)
    • aushändigen verb (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)
    • holen verb (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • ausstellen verb (stelle aus, stellst aus, stellt aus, stellte aus, stelltet aus, ausgestellt)
    • verabreichen verb (verabreiche, verabreichst, verabreicht, verabreichte, verabreichtet, verabreicht)
    • austeilen verb (teile aus, teilst aus, teilt aus, teilte aus, teiltet aus, ausgeteilt)
    • besorgen verb (besorge, besorgst, besorgt, besorgte, besorgtet, besorgt)
    • verschaffen verb (verschaffe, verschaffst, verschafft, verschaffte, verschafftet, verschafft)
    • ausschütten verb (schütte aus, schüttest aus, schüttet aus, schüttete aus, schüttetet aus, ausgeschüttet)
    • schaffen verb (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • geben verb (gebe, gibst, gibt, gab, gabt, gegeben)
    • liefern verb (liefere, lieferst, liefert, lieferte, liefertet, geliefert)
    • gewähren verb (gewähre, gewährst, gewährt, gewährte, gewährtet, gewährt)
    • bereitstellen verb (stelle bereit, stellst bereit, stellt bereit, stellte bereit, stelltet bereit, bereitgestellt)
    • herbeibringen verb (bringe herbei, bringst herbei, bringt herbei, brachte herbei, brachtet herbei, herbeigebrahct)
    • einbringen verb (bringe ein, bringst ein, bringt ein, bracht ein, brachtet ein, eingebracht)
    • herbeischaffen verb (schaffe herbei, schaffst herbei, schafft herbei, schaffte herbei, schafftet herbei, herbeigeschafft)
  2. verdelen (verkavelen; kavelen)
    parzellieren
    • parzellieren verb (parzelliere, parzellierst, parzelliert, parzellierte, parzelliertet, parzelliert)
  3. verdelen (ronddelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven; rondreiken)
    verteilen; teilen; distribuieren; verbreiten; zuteilen; herumreichen
    • verteilen verb (verteile, verteilst, verteilt, verteilte, verteiltet, verteilt)
    • teilen verb (teile, teilst, teilt, teilte, teiltet, geteilt)
    • distribuieren verb (distribuiere, distribuierst, distribuiert, distribuierte, distribuiertet, distribuiert)
    • verbreiten verb (verbreite, verbreitest, verbreitet, verbreitete, verbreitetet, verbreitet)
    • zuteilen verb (teile zu, teilst zu, teilt zu, teilte zu, teiltet zu, zugeteilt)
    • herumreichen verb (reiche herum, reichst herum, reicht herum, reichte herum, reichtet herum, herumgereicht)
  4. verdelen (distribueren)
    verteilen
    • verteilen verb (verteile, verteilst, verteilt, verteilte, verteiltet, verteilt)

Conjugations for verdelen:

o.t.t.
  1. verdeel
  2. verdeelt
  3. verdeelt
  4. verdelen
  5. verdelen
  6. verdelen
o.v.t.
  1. verdeelde
  2. verdeelde
  3. verdeelde
  4. verdeelden
  5. verdeelden
  6. verdeelden
v.t.t.
  1. heb verdeeld
  2. hebt verdeeld
  3. heeft verdeeld
  4. hebben verdeeld
  5. hebben verdeeld
  6. hebben verdeeld
v.v.t.
  1. had verdeeld
  2. had verdeeld
  3. had verdeeld
  4. hadden verdeeld
  5. hadden verdeeld
  6. hadden verdeeld
o.t.t.t.
  1. zal verdelen
  2. zult verdelen
  3. zal verdelen
  4. zullen verdelen
  5. zullen verdelen
  6. zullen verdelen
o.v.t.t.
  1. zou verdelen
  2. zou verdelen
  3. zou verdelen
  4. zouden verdelen
  5. zouden verdelen
  6. zouden verdelen
diversen
  1. verdeel!
  2. verdeelt!
  3. verdeeld
  4. verdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verdelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausgeben distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen besteden; doorbrengen; doorleven; doorstaan; iets uitgeven; slijten; spenderen; uitbrengen; uitgeven; uitkeren; verdragen; verduren; vergeven; verstrekken; verteren; weggeven; wegschenken
aushändigen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
ausschütten distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; schenken; uitgieten; uitkeren; uitstorten
ausstellen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen doneren; etaleren; exposeren; geven; goed vinden; schenken; tentoonstellen; toestaan; toestemmen; tonen; uitstallen; vertonen; voor ogen brengen
austeilen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen doneren; dulden; duren; geven; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; schenken; toelaten; toestaan; toestemmen; trakteren; uitdelen; vergunnen
bereitstellen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen alvast neerzetten; beschikbaar stellen; faseren; gebruiken; inrichten; klaar leggen; klaarleggen; klaarzetten; posten; ter beschikking stellen; uitspreiden; verschaffen; verstrekken; voorbereiden; voorbereiding treffen
besorgen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken; zich iets verschaffen
distribuieren distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen distribueren; rantsoeneren; trakteren; uitdelen
einbringen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aandragen; aanvoeren; bijdragen; brengen; compenseren; doen in; goedmaken; iets in te brengen hebben; inbrengen; indoen; instoppen; inwinnen; langs brengen; meebrengen; naar voren brengen; opbrengen; opleveren; opperen; poneren; trachten te krijgen; vergoeden
geben distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; vergeven; verschaffen; verstrekken; voorbinden; voordoen; weggeven; wegschenken
gewähren distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen binnen laten; dulden; duren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; vergunnen; verlenen
herbeibringen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen brengen; langs brengen; meebrengen
herbeischaffen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen
herumreichen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen doorgeven; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; overspannen; verder reiken
holen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen afhalen en meenemen; behalen; halen; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; pakken; verkrijgen; winnen
liefern distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; leveren; orderen; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken
parzellieren kavelen; verdelen; verkavelen
schaffen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; doen; exploiteren; fiksen; fixen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lappen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitrichten; uitvoeren; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
teilen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; doorknippen; doorsnijden; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opdelen; oplossen; opsplitsen; scheiden; splitsen; uit de war halen; uit elkaar halen; uiteenhalen
verabreichen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
verbreiten ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen alom bekend maken; talrijker maken; uitbreiden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verspreiden
vermitteln distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; ter beschikking stellen; tussenbeide komen; tussenkomen
verschaffen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen ter beschikking stellen; verschaffen; verstrekken; zich iets verschaffen
verteilen distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen distribueren; doorgeven; onderverdelen; rantsoeneren; rondstrooien; spreiden; trakteren; uitdelen; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
zuteilen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen bedelen; begiftigen; beschenken; distribueren; gunnen; iets toekennen; indelen bij; rantsoeneren; toebedelen; toekennen; toewijzen
überreichen distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; doorgeven; geven; gunnen; iets toekennen; inleveren; overhandigen; reiken; toebedelen; toekennen; toewijzen; verder reiken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ausgeben weggegeven

Wiktionary Translations for verdelen:

verdelen
verb
  1. in kleinere stukken uiteendoen

Cross Translation:
FromToVia
verdelen trennen; schneiden cut — to intersect dividing into half
verdelen austeilen; erteilen; zuteilen deal — administer in portions
verdelen ausgeben; austeilen; verteilen dispense — To issue, distribute, or put out
verdelen verteilen; aufteilen distribute — to divide into portions and dispense
verdelen verteilen distribute — to apportion
verdelen teilen; aufteilen divide — split into two or more parts
verdelen weitergeben; gewähren impart — to give a part or share
verdelen verteilen; aufteilen split — share out
verdelen ausnehmen; ausschließen; austeilen; verallgemeinern; verteilen; zuteilen; ausgeben; geben dispenserexempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
verdelen austeilen; verallgemeinern; verteilen; zerlegen; zuteilen; ausgeben; geben distribuerrépartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.
verdelen teilen; zerlegen; dividieren; einteilen; gliedern; verteilen; zerteilen; aufteilen diviserséparer en parties, morceler, fractionner.
verdelen dividieren; teilen; einteilen; gliedern; verteilen; zerlegen; zerteilen; aufteilen; absetzen; umsetzen; belasten; debitieren débitervendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
verdelen dividieren; teilen; einteilen; gliedern; verteilen; zerlegen; zerteilen; aufteilen partagerdiviser une chose en plusieurs parties séparer, pour en faire la distribution.
verdelen austeilen; verallgemeinern; verteilen; zerlegen répartirpartager, distribuer, attribuer à chacun sa part.