Summary
Dutch to German: more detail...
- uittreden:
-
Wiktionary:
- uittreden → resultieren, führen, leiten, ausgehen, ausrücken, hinausgehen, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, geben, schenken, angeben, herreichen, verbringen, zubringen, erteilen, verabreichen, hervorbringen, erzeugen, tragen, spenden, machen, übergeben, überantworten, anvertrauen, gewähren, gestatten
Dutch
Detailed Translations for uittreden from Dutch to German
uittreden:
-
uittreden (aftreden; terugtrekken)
-
uittreden (ontslag nemen; zich terugtrekken)
austreten; aus dem Amt scheiden; sichzurückziehen; ausscheiden-
aus dem Amt scheiden verb (schiede aus dem Amt, schiedest aus dem Amt, schiedet aus dem Amt, schied aus dem Amt, aus dem Amt geschieden)
-
sichzurückziehen verb
-
ausscheiden verb (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
Conjugations for uittreden:
o.t.t.
- treed uit
- treedt uit
- treedt uit
- treden uit
- treden uit
- treden uit
o.v.t.
- trad uit
- trad uit
- trad uit
- traden uit
- traden uit
- traden uit
v.t.t.
- ben uitgetreden
- bent uitgetreden
- is uitgetreden
- zijn uitgetreden
- zijn uitgetreden
- zijn uitgetreden
v.v.t.
- was uitgetreden
- was uitgetreden
- was uitgetreden
- waren uitgetreden
- waren uitgetreden
- waren uitgetreden
o.t.t.t.
- zal uittreden
- zult uittreden
- zal uittreden
- zullen uittreden
- zullen uittreden
- zullen uittreden
o.v.t.t.
- zou uittreden
- zou uittreden
- zou uittreden
- zouden uittreden
- zouden uittreden
- zouden uittreden
diversen
- treed uit!
- treedt uit!
- uitgetreden
- uittredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uittreden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aus dem Amt scheiden | ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken | |
aus dem amt treten | aftreden; terugtrekken; uittreden | |
ausscheiden | ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken | afhaken; afscheiden; afvallen; afvoeren; afzeggen; afzien van; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; lozen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitgooien; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verlaten; vertrekken |
austreten | ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken | heengaan; uittrappen; verlaten; vertrekken |
sichzurückziehen | ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken |
Wiktionary Translations for uittreden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uittreden | → resultieren; führen; leiten; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen | ↔ aboutir — toucher par un bout. |
• uittreden | → geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
External Machine Translations: