Dutch

Detailed Translations for betoog from Dutch to German

betoog:

betoog [het ~] noun

  1. het betoog
    die Erörterung; die Auseinandersetzung; die Darlegung; die Beweisführung

Translation Matrix for betoog:

NounRelated TranslationsOther Translations
Auseinandersetzung betoog argumentatie; boedelscheiding; botsing; conflict; discussie; dispuut; geschil; gesprek; gevecht; kamp; kwestie; meningsverschil; onenigheid; ruzie; standpuntbepaling; strijd; twist; verenigingsdispuut; woordenwisseling; worsteling
Beweisführung betoog argumentatie; argumentering; beredenering; bewijsvoering; gedachtegang; redenering
Darlegung betoog aangifte; bevestiging; bewering; declaratie; interpretatie; mededeling; opheldering; recital; statement; toelichting; uiteenzetting; uitleg; uitlegging; verduidelijking; verklaring; vertaling; vertolking
Erörterung betoog boekbespreking; debat; discussie; dispuut; interpretatie; meningsverschil; onenigheid; opheldering; recensie; toelichting; uiteenzetting; uitleg; verduidelijking; verklaring; vertaling; vertolking; woordenwisseling

Wiktionary Translations for betoog:

betoog
noun
  1. een verhaal of stuk waarin men een bepaald gezichtspunt met argumenten tracht te onderbouwen
betoog
Cross Translation:
FromToVia
betoog Streit; Diskussion; Streitgespräch argument — verbal dispute; a quarrel
betoog Diskurs discourse — expression in (spoken or written) words
betoog Diskurs; Abhandlung discourse — formal lengthy exposition of some subject
betoog Absicht; Plan; Äußerung; Ausspruch proposparole échanger dans la conversation.

betoog form of betogen:

betogen verb (betoog, betoogt, betoogde, betoogden, betoogd)

  1. betogen (demonstreren)
    demonstrieren; behaupten; feststellen; konstatieren; aufstellen; annehmen; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten
    • demonstrieren verb (demonstriere, demonstrierst, demonstriert, demonstrierte, demonstriertet, demonstriert)
    • behaupten verb (behaupte, behauptest, behauptet, behauptete, behauptetet, behauptet)
    • feststellen verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • konstatieren verb (konstatiere, konstatierst, konstatiert, konstatierte, konstatiertet, konstatiert)
    • aufstellen verb (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • annehmen verb (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)

Conjugations for betogen:

o.t.t.
  1. betoog
  2. betoogt
  3. betoogt
  4. betogen
  5. betogen
  6. betogen
o.v.t.
  1. betoogde
  2. betoogde
  3. betoogde
  4. betoogden
  5. betoogden
  6. betoogden
v.t.t.
  1. heb betoogd
  2. hebt betoogd
  3. heeft betoogd
  4. hebben betoogd
  5. hebben betoogd
  6. hebben betoogd
v.v.t.
  1. had betoogd
  2. had betoogd
  3. had betoogd
  4. hadden betoogd
  5. hadden betoogd
  6. hadden betoogd
o.t.t.t.
  1. zal betogen
  2. zult betogen
  3. zal betogen
  4. zullen betogen
  5. zullen betogen
  6. zullen betogen
o.v.t.t.
  1. zou betogen
  2. zou betogen
  3. zou betogen
  4. zouden betogen
  5. zouden betogen
  6. zouden betogen
diversen
  1. betoog!
  2. betoogt!
  3. betoogd
  4. betogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for betogen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
annehmen betogen; demonstreren aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; cadeau aannemen; geloven; gissen; gissing maken; in ontvangst nemen; krijgen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opstrijken; opvangen; poneren; postuleren; raden; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
aufstellen betogen; demonstreren arrangeren; bouwen; construeren; consumeren; deponeren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
behaupten betogen; demonstreren beweren; iemand staande houden; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven
demonstrieren betogen; demonstreren
eineKundgebungabhalten betogen; demonstreren aanschouwelijk maken; demonstreren; veraanschouwelijken
eineKundgebunghalten betogen; demonstreren aanschouwelijk maken; demonstreren; veraanschouwelijken
feststellen betogen; demonstreren bekijken; beleven; bemerken; bepalen; bespeuren; checken; constateren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; nagaan; natrekken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
konstatieren betogen; demonstreren constateren; vaststellen

Wiktionary Translations for betogen:

betogen
verb
  1. een serie argumenten als een verhaal presenteren, bijvoorbeeld in een rechtszaak
  2. een politieke demonstratie houden

Cross Translation:
FromToVia
betogen argumentieren argue — transitive: present a viewpoint
betogen Rede discourse — write or speak formally and at length