Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanlopen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanlopen from Dutch to German

aanlopen:

aanlopen verb (loop aan, loopt aan, liep aan, liepen aan, aangelopen)

  1. aanlopen (komen aanlopen)
    anlaufen; angelaufen kommen

Conjugations for aanlopen:

o.t.t.
  1. loop aan
  2. loopt aan
  3. loopt aan
  4. lopen aan
  5. lopen aan
  6. lopen aan
o.v.t.
  1. liep aan
  2. liep aan
  3. liep aan
  4. liepen aan
  5. liepen aan
  6. liepen aan
v.t.t.
  1. ben aangelopen
  2. bent aangelopen
  3. is aangelopen
  4. zijn aangelopen
  5. zijn aangelopen
  6. zijn aangelopen
v.v.t.
  1. was aangelopen
  2. was aangelopen
  3. was aangelopen
  4. waren aangelopen
  5. waren aangelopen
  6. waren aangelopen
o.t.t.t.
  1. zal aanlopen
  2. zult aanlopen
  3. zal aanlopen
  4. zullen aanlopen
  5. zullen aanlopen
  6. zullen aanlopen
o.v.t.t.
  1. zou aanlopen
  2. zou aanlopen
  3. zou aanlopen
  4. zouden aanlopen
  5. zouden aanlopen
  6. zouden aanlopen
diversen
  1. loop aan!
  2. loopt aan!
  3. aangelopen
  4. aanlopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanlopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
angelaufen kommen aanlopen; komen aanlopen
anlaufen aanlopen; komen aanlopen aflopen; koers zetten naar; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; vervoegen; zich begeven naar
OtherRelated TranslationsOther Translations
anlaufen beslaan

Wiktionary Translations for aanlopen:

aanlopen
verb
  1. een bepaalde kleur krijgen van opwinding of koude
  2. varend bezoeken

Related Translations for aanlopen