Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. jeuk:
  2. jeuken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for jeuk from Dutch to German

jeuk:

jeuk [de ~ (m)] noun

  1. de jeuk (jeukerigheid; kriebel)
    Jucken

Translation Matrix for jeuk:

NounRelated TranslationsOther Translations
Jucken jeuk; jeukerigheid; kriebel gekietel; gekriebel

Related Words for "jeuk":


Related Definitions for "jeuk":

  1. onaangenaam kriebelend gevoel1
    • als je jeuk hebt, moet je krabben1

Wiktionary Translations for jeuk:

jeuk
noun
  1. kriebel

Cross Translation:
FromToVia
jeuk Juckreiz; Jucken itch — a sensation felt on an area of the skin that causes a person or animal to want to scratch

jeuk form of jeuken:

jeuken verb (jeuk, jeukt, jeukte, jeukten, gejeukt)

  1. jeuken
    jucken; kitzeln; kribbeln; krabbeln
    • jucken verb
    • kitzeln verb (kitzele, kitzelst, kitzelt, kitzelte, kitzeltet, gekitzelt)
    • kribbeln verb (kribbele, kribbelst, kribbelt, kribbelte, kribbeltet, gekribbelt)
    • krabbeln verb (krabbele, krabbelst, krabbelt, krabbelte, krabbeltet, gekrabbelt)

Conjugations for jeuken:

o.t.t.
  1. jeuk
  2. jeukt
  3. jeukt
  4. jeuken
  5. jeuken
  6. jeuken
o.v.t.
  1. jeukte
  2. jeukte
  3. jeukte
  4. jeukten
  5. jeukten
  6. jeukten
v.t.t.
  1. heb gejeukt
  2. hebt gejeukt
  3. heeft gejeukt
  4. hebben gejeukt
  5. hebben gejeukt
  6. hebben gejeukt
v.v.t.
  1. had gejeukt
  2. had gejeukt
  3. had gejeukt
  4. hadden gejeukt
  5. hadden gejeukt
  6. hadden gejeukt
o.t.t.t.
  1. zal jeuken
  2. zult jeuken
  3. zal jeuken
  4. zullen jeuken
  5. zullen jeuken
  6. zullen jeuken
o.v.t.t.
  1. zou jeuken
  2. zou jeuken
  3. zou jeuken
  4. zouden jeuken
  5. zouden jeuken
  6. zouden jeuken
diversen
  1. jeuk!
  2. jeukt!
  3. gejeukt
  4. jeukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jeuken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
jucken jeuken krassen; kriebelen; zich krabben
kitzeln jeuken aaien; kietelen; kittelen; kriebelen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; strelen
krabbeln jeuken kriebelen; kruipen
kribbeln jeuken kriebelen; krioelen; kruipen; wemelen

Related Words for "jeuken":


Wiktionary Translations for jeuken:

jeuken
verb
  1. einen unangenehmen, stechenden Reiz (meist auf der Haut) verursachen, den man durch Kratzen beseitigen möchte

Cross Translation:
FromToVia
jeuken jucken itch — to feel the need to scratch
jeuken jucken démanger — Faire éprouver une démangeaison.