Summary
Dutch to German: more detail...
- overweldigen:
-
Wiktionary:
- overweldigen → überwältigen, zwingen
Dutch
Detailed Translations for overweldigen from Dutch to German
overweldigen:
-
overweldigen (overmeesteren; zich meester maken van; overmannen)
Conjugations for overweldigen:
o.t.t.
- overweldig
- overweldigt
- overweldigt
- overweldigen
- overweldigen
- overweldigen
o.v.t.
- overweldigde
- overweldigde
- overweldigde
- overweldigden
- overweldigden
- overweldigden
v.t.t.
- heb overweldigd
- hebt overweldigd
- heeft overweldigd
- hebben overweldigd
- hebben overweldigd
- hebben overweldigd
v.v.t.
- had overweldigd
- had overweldigd
- had overweldigd
- hadden overweldigd
- hadden overweldigd
- hadden overweldigd
o.t.t.t.
- zal overweldigen
- zult overweldigen
- zal overweldigen
- zullen overweldigen
- zullen overweldigen
- zullen overweldigen
o.v.t.t.
- zou overweldigen
- zou overweldigen
- zou overweldigen
- zouden overweldigen
- zouden overweldigen
- zouden overweldigen
en verder
- ben overweldigd
- bent overweldigd
- is overweldigd
- zijn overweldigd
- zijn overweldigd
- zijn overweldigd
diversen
- overweldig!
- overweldigt!
- overweldigd
- overweldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
overweldigen (overstelpen)
die überhäufung
Translation Matrix for overweldigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
überhäufung | overstelpen; overweldigen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bezwingen | overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van | bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; in bedwang houden; intomen; matigen; onderdrukken; terughouden |
unterwerfen | overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van | bloot stellen aan; onder gezag brengen; onderwerpen |
zähmen | overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van | onder gezag brengen; onderwerpen; temmen |
Wiktionary Translations for overweldigen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overweldigen | → überwältigen | ↔ drown — to overpower |
• overweldigen | → zwingen | ↔ force — compel (someone to do something) |