Summary
Dutch to German: more detail...
- aanbinden:
-
Wiktionary:
- aanbinden → anbrennen, befestigen, festsetzen, fixieren, binden, verbinden, anschließen, anbrechen, anfangen, beginnen
Dutch
Detailed Translations for aanbonden from Dutch to German
aanbinden:
Conjugations for aanbinden:
o.t.t.
- bind aan
- bindt aan
- bindt aan
- binden aan
- binden aan
- binden aan
o.v.t.
- bond aan
- bond aan
- bond aan
- bonden aan
- bonden aan
- bonden aan
v.t.t.
- heb aangebonden
- hebt aangebonden
- heeft aangebonden
- hebben aangebonden
- hebben aangebonden
- hebben aangebonden
v.v.t.
- had aangebonden
- had aangebonden
- had aangebonden
- hadden aangebonden
- hadden aangebonden
- hadden aangebonden
o.t.t.t.
- zal aanbinden
- zult aanbinden
- zal aanbinden
- zullen aanbinden
- zullen aanbinden
- zullen aanbinden
o.v.t.t.
- zou aanbinden
- zou aanbinden
- zou aanbinden
- zouden aanbinden
- zouden aanbinden
- zouden aanbinden
diversen
- bind aan!
- bindt aan!
- aangebonden
- aanbindende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanbinden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anfangen | aanbinden; aanknopen; beginnen | aanbreken; aangaan; aanvangen; beginnen; een begin nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; ondernemen; op gang komen; starten; van start gaan; voorstellen |
beginnen | aanbinden; aanknopen; beginnen | aangaan; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; beginnen; in ontvangst nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; ondernemen; ontvangen; op gang komen; starten; van start gaan; voorstellen |
starten | aanbinden; aanknopen; beginnen | aangaan; aannemen; aanvaarden; aanvangen; accepteren; afstemmen; beginnen; bouwen; construeren; in ontvangst nemen; instellen; intreden; inzetten; omhoogkomen; ondernemen; ontvangen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; van start gaan |
Wiktionary Translations for aanbinden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanbinden | → anbrennen; befestigen; festsetzen; fixieren; binden; verbinden; anschließen | ↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir. |
• aanbinden | → anbrechen; anfangen; beginnen | ↔ commencer — engager une action ; entreprendre une tâche. |
• aanbinden | → anschließen | ↔ lier — serrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible. |
External Machine Translations: