Summary
Dutch to German: more detail...
- afleggen:
-
Wiktionary:
- afleggen → ablegen, zurücklegen
- afleggen → aussagen, bezeugen, ablassen, abtreten, nachgeben, weichen, überlassen, zedieren, übertragen, einräumen, zurückweichen, abdanken, abdizieren, zurücktreten, verzichten, sein Amt niederlegen, seine Würde niederlegen, herausheben, beseitigen, bergen, durchgehen, durchqueren, hindurchgehen
Dutch
Detailed Translations for afleg from Dutch to German
afleggen:
-
afleggen (meters maken)
ablegen; zurücklegen-
zurücklegen verb (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
-
afleggen (bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan)
Conjugations for afleggen:
o.t.t.
- leg af
- legt af
- legt af
- leggen af
- leggen af
- leggen af
o.v.t.
- legde af
- legde af
- legde af
- legden af
- legden af
- legden af
v.t.t.
- heb afgelegd
- hebt afgelegd
- heeft afgelegd
- hebben afgelegd
- hebben afgelegd
- hebben afgelegd
v.v.t.
- had afgelegd
- had afgelegd
- had afgelegd
- hadden afgelegd
- hadden afgelegd
- hadden afgelegd
o.t.t.t.
- zal afleggen
- zult afleggen
- zal afleggen
- zullen afleggen
- zullen afleggen
- zullen afleggen
o.v.t.t.
- zou afleggen
- zou afleggen
- zou afleggen
- zouden afleggen
- zouden afleggen
- zouden afleggen
diversen
- leg af!
- legt af!
- afgelegd
- afgelegde
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afleggen (bezwijken)
Translation Matrix for afleggen:
Wiktionary Translations for afleggen:
afleggen
Cross Translation:
verb
afleggen
-
het voorbereiden van de overledene(n) op de begrafenis
- afleggen → ablegen
-
afstand overbruggen
- afleggen → zurücklegen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afleggen | → aussagen; bezeugen | ↔ bear — declare |
• afleggen | → ablassen; abtreten; nachgeben; weichen; überlassen; zedieren; übertragen; einräumen; zurückweichen; abdanken; abdizieren; zurücktreten; verzichten; sein Amt niederlegen; seine Würde niederlegen | ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions. |
• afleggen | → herausheben; beseitigen; bergen | ↔ enlever — Déplacer vers le haut. |
• afleggen | → durchgehen; durchqueren; hindurchgehen | ↔ parcourir — traverser un espace en divers sens. |