Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afwenden:
  2. afwennen:


Dutch

Detailed Translations for afwenden from Dutch to German

afwenden:

afwenden verb (wend af, wendt af, wendde af, wendden af, afgewend)

  1. afwenden (afkeren)
    abwenden
    • abwenden verb (wende ab, wendest ab, wendet ab, wendete ab, wendetet ab, abgewendet)

Conjugations for afwenden:

o.t.t.
  1. wend af
  2. wendt af
  3. wendt af
  4. wenden af
  5. wenden af
  6. wenden af
o.v.t.
  1. wendde af
  2. wendde af
  3. wendde af
  4. wendden af
  5. wendden af
  6. wendden af
v.t.t.
  1. heb afgewend
  2. hebt afgewend
  3. heeft afgewend
  4. hebben afgewend
  5. hebben afgewend
  6. hebben afgewend
v.v.t.
  1. had afgewend
  2. had afgewend
  3. had afgewend
  4. hadden afgewend
  5. hadden afgewend
  6. hadden afgewend
o.t.t.t.
  1. zal afwenden
  2. zult afwenden
  3. zal afwenden
  4. zullen afwenden
  5. zullen afwenden
  6. zullen afwenden
o.v.t.t.
  1. zou afwenden
  2. zou afwenden
  3. zou afwenden
  4. zouden afwenden
  5. zouden afwenden
  6. zouden afwenden
diversen
  1. wend af!
  2. wendt af!
  3. afgewend
  4. afwendende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afwenden [znw.] noun

  1. afwenden (wegdraaien; afzwenken; afdraaien)
    Abwenden; Abdrehen; Wegdrehen

Translation Matrix for afwenden:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abdrehen afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien
Abwenden afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien afkeren
Wegdrehen afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien
VerbRelated TranslationsOther Translations
abwenden afkeren; afwenden; afwentelen afhouden; terughouden

afwennen:

afwennen [znw.] noun

  1. afwennen (afleren; ontwennen)
    Abgewöhnen

Translation Matrix for afwennen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abgewöhnen afleren; afwennen; ontwennen

Related Translations for afwenden