Dutch
Detailed Translations for besmetten from Dutch to German
besmetten:
-
besmetten (aansteken)
Conjugations for besmetten:
o.t.t.
- besmet
- besmet
- besmet
- besmetten
- besmetten
- besmetten
o.v.t.
- besmette
- besmette
- besmette
- besmetten
- besmetten
- besmetten
v.t.t.
- heb besmet
- hebt besmet
- heeft besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
- hebben besmet
v.v.t.
- had besmet
- had besmet
- had besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
- hadden besmet
o.t.t.t.
- zal besmetten
- zult besmetten
- zal besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
- zullen besmetten
o.v.t.t.
- zou besmetten
- zou besmetten
- zou besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
- zouden besmetten
diversen
- besmet!
- besmet!
- besmet
- besmettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
besmetten (besmetting; aansteken)
die Ansteckung
Translation Matrix for besmetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Ansteckung | aansteken; besmetten; besmetting | infectie; ontsteking |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anstecken | aansteken; besmetten | aanspelden; aansteken; aanstrijken; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; pinnen; sigaret opsteken; spelden; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen |
infizieren | aansteken; besmetten | infecteren; vergiftigen; verpesten |
verseuchen | aansteken; besmetten | bederven; infecteren; stukmaken; verbroddelen; vergiftigen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken |
- | aansteken |
Synonyms for "besmetten":
Related Definitions for "besmetten":
Wiktionary Translations for besmetten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• besmetten | → anstecken; infizieren | ↔ infecter — gâter ; inoculer des germes contagieux. |