Dutch
Detailed Translations for bespeel from Dutch to German
bespelen:
-
bespelen
Conjugations for bespelen:
o.t.t.
- bespeel
- bespeelt
- bespeelt
- bespelen
- bespelen
- bespelen
o.v.t.
- bespeelde
- bespeelde
- bespeelde
- bespeelden
- bespeelden
- bespeelden
v.t.t.
- heb bespeeld
- hebt bespeeld
- heeft bespeeld
- hebben bespeeld
- hebben bespeeld
- hebben bespeeld
v.v.t.
- had bespeeld
- had bespeeld
- had bespeeld
- hadden bespeeld
- hadden bespeeld
- hadden bespeeld
o.t.t.t.
- zal bespelen
- zult bespelen
- zal bespelen
- zullen bespelen
- zullen bespelen
- zullen bespelen
o.v.t.t.
- zou bespelen
- zou bespelen
- zou bespelen
- zouden bespelen
- zouden bespelen
- zouden bespelen
diversen
- bespeel!
- bespeelt!
- bespeeld
- bespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bespelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bespielen | bespelen |
External Machine Translations: