Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. biet:
  2. bietsen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for biets from Dutch to German

biet:

biet [de ~] noun

  1. de biet
    die Rübe

Translation Matrix for biet:

NounRelated TranslationsOther Translations
Rübe biet

Related Words for "biet":

  • bieten, biets

Wiktionary Translations for biet:


Cross Translation:
FromToVia
biet Rübe; Bete beetBeta vulgaris
biet Rübe; Runkelrübe; Rote-Bete betterave — Variété de bette à racine charnue

bietsen:

bietsen verb (biets, bietst, bietste, bietsten, gebietst)

  1. bietsen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    abhandenmachen; einstecken

Conjugations for bietsen:

o.t.t.
  1. biets
  2. bietst
  3. bietst
  4. bietsen
  5. bietsen
  6. bietsen
o.v.t.
  1. bietste
  2. bietste
  3. bietste
  4. bietsten
  5. bietsten
  6. bietsten
v.t.t.
  1. heb gebietst
  2. hebt gebietst
  3. heeft gebietst
  4. hebben gebietst
  5. hebben gebietst
  6. hebben gebietst
v.v.t.
  1. had gebietst
  2. had gebietst
  3. had gebietst
  4. hadden gebietst
  5. hadden gebietst
  6. hadden gebietst
o.t.t.t.
  1. zal bietsen
  2. zult bietsen
  3. zal bietsen
  4. zullen bietsen
  5. zullen bietsen
  6. zullen bietsen
o.v.t.t.
  1. zou bietsen
  2. zou bietsen
  3. zou bietsen
  4. zouden bietsen
  5. zouden bietsen
  6. zouden bietsen
diversen
  1. biets!
  2. bietst!
  3. gebietst
  4. bietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bietsen [znw.] noun

  1. bietsen (inpikken)
    Aneignen; Stibitzen

Translation Matrix for bietsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aneignen bietsen; inpikken aanleren
Stibitzen bietsen; inpikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
abhandenmachen afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
einstecken afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; binnensteken; cadeau aannemen; insteken; op de bus doen; opslokken; posten; zwelgen

External Machine Translations: