Summary
Dutch
Detailed Translations for bliezen from Dutch to German
blazen:
Conjugations for blazen:
o.t.t.
- blaas
- blaast
- blaast
- blazen
- blazen
- blazen
o.v.t.
- blies
- blies
- blies
- bliezen
- bliezen
- bliezen
v.t.t.
- heb geblazen
- hebt geblazen
- heeft geblazen
- hebben geblazen
- hebben geblazen
- hebben geblazen
v.v.t.
- had geblazen
- had geblazen
- had geblazen
- hadden geblazen
- hadden geblazen
- hadden geblazen
o.t.t.t.
- zal blazen
- zult blazen
- zal blazen
- zullen blazen
- zullen blazen
- zullen blazen
o.v.t.t.
- zou blazen
- zou blazen
- zou blazen
- zouden blazen
- zouden blazen
- zouden blazen
diversen
- blaas!
- blaast!
- geblazen
- blazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for blazen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
blasen | blazen; fluiten; pijpen | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen |
flöten | blazen; fluiten; pijpen | |
hecheln | blazen; hijgen; puffen | |
keuchen | blazen; hijgen; puffen | buiten adem zijn; een loopneus hebben; hijgen; zwaar ademhalen |
pfeifen | blazen; fluiten; pijpen | |
schnaufen | blazen; hijgen; puffen | een loopneus hebben; een snuif nemen; hijgen; hinniken; insnuiven; opsnuiven; paardegeluid maken; snuiven; zwaar ademhalen |
Related Words for "blazen":
Wiktionary Translations for blazen:
blazen
blazen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blazen | → wehen; pusten; blasen | ↔ blow — to produce an air current |
• blazen | → blasen; wegblasen; fortblasen; hinfortblasen; pusten; wegpusten | ↔ blow — to propel by an air current |
• blazen | → blasen | ↔ wind — blow air through (a wind instrument) |
• blazen | → Brise; Hauch; Lufthauch; Blasen; Wehen | ↔ souffle — vent produit pousser l’air hors de la bouche. |