Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bloeden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bloedde from Dutch to German

bloeden:

bloeden verb (bloed, bloedt, bloedde, bloedden, gebloed)

  1. bloeden
    bluten
    • bluten verb (blute, blutest, blutet, blutete, blutetet, geblutet)

Conjugations for bloeden:

o.t.t.
  1. bloed
  2. bloedt
  3. bloedt
  4. bloeden
  5. bloeden
  6. bloeden
o.v.t.
  1. bloedde
  2. bloedde
  3. bloedde
  4. bloedden
  5. bloedden
  6. bloedden
v.t.t.
  1. heb gebloed
  2. hebt gebloed
  3. heeft gebloed
  4. hebben gebloed
  5. hebben gebloed
  6. hebben gebloed
v.v.t.
  1. had gebloed
  2. had gebloed
  3. had gebloed
  4. hadden gebloed
  5. hadden gebloed
  6. hadden gebloed
o.t.t.t.
  1. zal bloeden
  2. zult bloeden
  3. zal bloeden
  4. zullen bloeden
  5. zullen bloeden
  6. zullen bloeden
o.v.t.t.
  1. zou bloeden
  2. zou bloeden
  3. zou bloeden
  4. zouden bloeden
  5. zouden bloeden
  6. zouden bloeden
diversen
  1. bloed!
  2. bloedt!
  3. gebloed
  4. bloedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bloeden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bluten bloeden

Related Words for "bloeden":


Wiktionary Translations for bloeden:


Cross Translation:
FromToVia
bloeden bluten bleed — lose blood
bloeden bluten blood — to cause to be covered with blood

External Machine Translations: