Dutch

Detailed Translations for borrelde from Dutch to German

borrelde form of borrelen:

borrelen verb (borrel, borrelt, borrelde, borrelden, geborreld)

  1. borrelen (wellen)
    quellen; sprudeln
    • quellen verb (quelle, quellst, quellt, quellte, quelltet, gequellt)
    • sprudeln verb (sprudele, sprudelst, sprudelt, sprudelte, sprudeltet, gesprudelt)
  2. borrelen (borrel pakken; een borrel drinken; neut nemen)
    Schnapstrinken
    • Schnapstrinken verb (trinke Schnaps, trinkst Schnaps, trinkt Schnaps, trank Schnaps, trankt Schnaps, Schnaps getrunken)
  3. borrelen (zuipen; drinken)
    saufen; sich besaufen

Conjugations for borrelen:

o.t.t.
  1. borrel
  2. borrelt
  3. borrelt
  4. borrelen
  5. borrelen
  6. borrelen
o.v.t.
  1. borrelde
  2. borrelde
  3. borrelde
  4. borrelden
  5. borrelden
  6. borrelden
v.t.t.
  1. heb geborreld
  2. hebt geborreld
  3. heeft geborreld
  4. hebben geborreld
  5. hebben geborreld
  6. hebben geborreld
v.v.t.
  1. had geborreld
  2. had geborreld
  3. had geborreld
  4. hadden geborreld
  5. hadden geborreld
  6. hadden geborreld
o.t.t.t.
  1. zal borrelen
  2. zult borrelen
  3. zal borrelen
  4. zullen borrelen
  5. zullen borrelen
  6. zullen borrelen
o.v.t.t.
  1. zou borrelen
  2. zou borrelen
  3. zou borrelen
  4. zouden borrelen
  5. zouden borrelen
  6. zouden borrelen
diversen
  1. borrel!
  2. borrelt!
  3. geborreld
  4. borrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for borrelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Brausen borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel
Sprudeln borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel gebruis; gesprankel; gespui; het bruisen
Stunde in der man Schnaps trinkt borrelen; borreluur; een borrel nemen; geborrel
Trinken borrelen; borreluur; een borrel nemen; geborrel drinken
einen Schnaps zu sich nehmen borrelen; borreluur; een borrel nemen; geborrel
VerbRelated TranslationsOther Translations
Schnapstrinken borrel pakken; borrelen; een borrel drinken; neut nemen
quellen borrelen; wellen in de week zetten; in het hoofd opkomen; ontharden; opwellen; verweken; week maken; weken; zachtmaken
saufen borrelen; drinken; zuipen alcohol gebruiken; drinken; overmatig veel drinken; veel drinken; zich laven; zich verkwikken; zijn dorst stillen
sich besaufen borrelen; drinken; zuipen
sprudeln borrelen; wellen in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwellen

Related Words for "borrelen":


Wiktionary Translations for borrelen:


Cross Translation:
FromToVia
borrelen brausen; kochen; sieden; wallen bouillir — Être dans l’état d’ébullition. Se dit proprement des liquides, lorsque la chaleur ou la fermentation y produit un mouvement et qu’il se forme des bulles à la surface.

External Machine Translations: