Dutch
Detailed Translations for brul from Dutch to German
brul form of brullen:
-
brullen (het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen)
rasen; schreien; bellen; schallen; brüllen; toben; heulen; singen; hausen; jagen; wettern; sausen; poltern; dröhnen; zischen; fegen; donnern; kläffen; grassieren; tosen; wüten; johlen; skandieren; herausschreien-
herausschreien verb (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
-
brullen (blèren)
-
brullen (bulderen; schreeuwen; daveren; blaffen)
-
brullen (huilen; krijsen; janken)
-
brullen (janken; gillen)
schreien; brüllen; toben; heulen; jubeln; johlen; keifen; jauchzen; herausschreien; lautauf schreien-
herausschreien verb (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
-
lautauf schreien verb (schreie lautauf, schreist lautauf, schreit lautauf, schrie lautauf, schriet lautauf, lautauf geschrieen)
-
brullen (schreeuwen; blaffen; bulderen)
schreien; brüllen; kläffen; johlen; herausschreien-
herausschreien verb (schreie heraus, schreist heraus, schreit heraus, schrie heraus, schriet heraus, herausgeschrieen)
Conjugations for brullen:
o.t.t.
- brul
- brult
- brult
- brullen
- brullen
- brullen
o.v.t.
- brulde
- brulde
- brulde
- brulden
- brulden
- brulden
v.t.t.
- heb gebruld
- hebt gebruld
- heeft gebruld
- hebben gebruld
- hebben gebruld
- hebben gebruld
v.v.t.
- had gebruld
- had gebruld
- had gebruld
- hadden gebruld
- hadden gebruld
- hadden gebruld
o.t.t.t.
- zal brullen
- zult brullen
- zal brullen
- zullen brullen
- zullen brullen
- zullen brullen
o.v.t.t.
- zou brullen
- zou brullen
- zou brullen
- zouden brullen
- zouden brullen
- zouden brullen
diversen
- brul!
- brult!
- gebruld
- brullend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for brullen:
Wiktionary Translations for brullen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brullen | → brüllen | ↔ bellow — to make a noise like the deep roar of a large animal |
• brullen | → brüllen | ↔ bellow — to shout or scream in a deep voice |
• brullen | → brüllen | ↔ roar — to make loud, deep cry of emotion |
• brullen | → brüllen | ↔ roar — of animals |
• brullen | → heulen; zetern | ↔ clamer — manifester son opinion par des termes violents, par des cris. |
• brullen | → schreien; blöken; brüllen; quaken; wiehern; iahen; gackern | ↔ crier — jeter un ou plusieurs cris. |
• brullen | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen; brausen; sausen; zischen; bevorstehen; dräuhen; drohen; bedrohen | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• brullen | → heulen; blöken; brüllen; quaken; wiehern; schreien; iahen; gackern | ↔ hurler — Traductions à trier suivant le sens |
• brullen | → brüllen | ↔ rugir — Pousser un cri |