Dutch
Detailed Translations for dateren from Dutch to German
dateren:
-
dateren (dagtekenen)
-
dateren (teruggrijpen; teruggaan)
zurückgehen; kehren; zurückgreifen-
zurückgehen verb (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
-
zurückgreifen verb (greife zurück, greifst zurück, greift zurück, griff zurück, grifft zurück, zurückgegriffen)
-
Conjugations for dateren:
o.t.t.
- dateer
- dateert
- dateert
- dateren
- dateren
- dateren
o.v.t.
- dateerde
- dateerde
- dateerde
- dateerden
- dateerden
- dateerden
v.t.t.
- heb gedateerd
- hebt gedateerd
- heeft gedateerd
- hebben gedateerd
- hebben gedateerd
- hebben gedateerd
v.v.t.
- had gedateerd
- had gedateerd
- had gedateerd
- hadden gedateerd
- hadden gedateerd
- hadden gedateerd
o.t.t.t.
- zal dateren
- zult dateren
- zal dateren
- zullen dateren
- zullen dateren
- zullen dateren
o.v.t.t.
- zou dateren
- zou dateren
- zou dateren
- zouden dateren
- zouden dateren
- zouden dateren
en verder
- is gedateerd
- zijn gedateerd
diversen
- dateer!
- dateert!
- gedateerd
- daterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dateren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
datieren | dagtekenen; dateren | |
kehren | dateren; teruggaan; teruggrijpen | draaien; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; overstag gaan; rollen; ronddraaien; roteren; teruggaan; wederkeren; weerkeren; wenden; wentelen; zwenken |
zurückgehen | dateren; teruggaan; teruggrijpen | achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; bederven; bezwijken; declineren; degenereren; in de war sturen; inkrimpen; instorten; inzinken; kleiner worden; minder worden; nekken; ontaarden; ruïneren; slinken; tenondergaan; teruggaan; verderven; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verworden; verzieken; wederkeren; weerkeren; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken |
zurückgreifen | dateren; teruggaan; teruggrijpen |