Verb | Related Translations | Other Translations |
aufbrauchen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afdragen; bikken; bunkeren; consumeren; doorjagen; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; opvreten; schransen; schrokken; slijten; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
|
aufzehren
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opteren; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
|
ausgeben
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
besteden; distribueren; doorbrengen; iets uitgeven; ronddelen; slijten; spenderen; uitbrengen; uitgeven; uitkeren; uitreiken; verdelen; vergeven; verstrekken; weggeven; wegschenken
|
aushalten
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doorstaan; dragen; dulden; financieel steunen; financieren; harden; onderhouden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volhouden; zich staande houden
|
ausharren
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doorgaan; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volharden; volhouden; zich staande houden
|
bestehen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
slagen voor
|
dulden
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
dulden; gedogen; laten; permitteren; toelaten; tolereren; velen; verdragen
|
durchhalten
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doordouwen; doorknokken; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; volhouden; zich staande houden
|
durchmachen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
avanceren; beleven; doorfuiven; doorlopen; doormaken; ervaren; gewaarworden; ondervinden; verder lopen; verdergaan; voelen; voortgaan
|
erdulden
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
|
erfahren
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanvoelen; achterhalen; beleven; ervaren; ervaren als; gewaarworden; ondervinden; te weten komen; voelen; voorvoelen
|
erleben
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
beleven; doormaken; ervaren; ervaren als; gewaarworden; ondervinden; voelen
|
erleiden
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
|
ertragen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doorstaan; dragen; dulden; harden; lijden; obstructie plegen; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden
|
fühlen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanvoelen; bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; merken; ontwaren; vingeren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
|
leiden
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
laten; lijden; permitteren; toelaten
|
sinken
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
achteruitgaan; afdekken; afnemen; afruimen; bezinken; declineren; kelderen; lager worden; minder worden; neergaan; onder water gaan; ondergaan; opruimen; ten onder gaan; vergaan; zakken; zinken
|
standhalten
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aanhouden; bestand zijn tegen; standhouden; voortbestaan; voortduren; zich staande houden
|
stehlen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven van; depriveren; gappen; graantje meepikken; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; meepikken; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
tragen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
aan hebben; doorstaan; dragen; dulden; gebukt gaan onder; harden; sjouwen; tempo maken; torsen; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; volhouden; zeulen
|
untergehen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
bezwijken; de weg kwijtraken; in elkaar storten; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten onder gaan; ten ondergaan; verdwalen; vergaan; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verongelukken; zinken
|
verbrauchen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
doorjagen; interen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren
|
verdauen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
opvreten; verorberen; verslinden
|
vertragen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
|
verzehren
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen; zwelgen
|
zehren
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
afbreken; ergens uitscheuren; ruineren; slopen; uitgeven voor een maaltijd; vernielen; vernietigen; verteren; verwoesten
|
überdauern
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
dulden; in leven blijven; langer duren; overleven; velen; verdragen
|
überstehen
|
doorleven; doorstaan; verdragen; verduren; verteren
|
in leven blijven; overleven
|
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
verbrauchen
|
|
verbruiken
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ausgeben
|
|
weggegeven
|
erfahren
|
|
bedreven; bekwaam; doorkneed; ervaren; gediplomeerd; gekwalificeerd; geoefend
|