Summary
Dutch to German: more detail...
- dresseren:
-
Wiktionary:
- dresseren → dressieren, aufziehen, bilden, erziehen, züchten, ausbilden, ziehen, kultivieren, anbauen
Dutch
Detailed Translations for dresseer from Dutch to German
dresseren:
-
dresseren (dier africhten; trainen; africhten)
Conjugations for dresseren:
o.t.t.
- dresseer
- dresseert
- dresseert
- dresseren
- dresseren
- dresseren
o.v.t.
- dresseerde
- dresseerde
- dresseerde
- dresseerden
- dresseerden
- dresseerden
v.t.t.
- heb gedresseerd
- hebt gedresseerd
- heeft gedresseerd
- hebben gedresseerd
- hebben gedresseerd
- hebben gedresseerd
v.v.t.
- had gedresseerd
- had gedresseerd
- had gedresseerd
- hadden gedresseerd
- hadden gedresseerd
- hadden gedresseerd
o.t.t.t.
- zal dresseren
- zult dresseren
- zal dresseren
- zullen dresseren
- zullen dresseren
- zullen dresseren
o.v.t.t.
- zou dresseren
- zou dresseren
- zou dresseren
- zouden dresseren
- zouden dresseren
- zouden dresseren
diversen
- dresseer!
- dresseert!
- gedresseerd
- dresserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dresseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Dressur | dresseren; dressuur; training | africhten; africhting |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrichten | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | temmen |
dressieren | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | opleiden; scholen; temmen |