Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. duellerend:
  2. duelleren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for duellerend from Dutch to German

duellerend:

duellerend adj

  1. duellerend

Translation Matrix for duellerend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
duellierend duellerend
schlagend duellerend

duelleren:

duelleren verb (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)

  1. duelleren (knokken; vechten; bakkeleien; kampen; matten)
    streiten; schlagen; bekämpfen; sich duellieren; bestreiten; sich raufen; balgen; sich keilen
    • streiten verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • schlagen verb (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • bekämpfen verb (bekämpfe, bekämpfst, bekämpft, bekämpfte, bekämpftet, bekämpft)
    • sich duellieren verb (duelliere mich, duellierst dich, duelliert sich, duellierte sich, duelliertet euch, sich duelliert)
    • bestreiten verb (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • sich raufen verb (raufe mich, raufst dich, rauft sich, raufte sich, rauftet euch, sich gerauft)
    • balgen verb (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • sich keilen verb (keile mich, keilst dich, keilt sich, keilte sich, keiltet euch, sich gekeilt)

Conjugations for duelleren:

o.t.t.
  1. duelleer
  2. duelleert
  3. duelleert
  4. duelleren
  5. duelleren
  6. duelleren
o.v.t.
  1. duelleerde
  2. duelleerde
  3. duelleerde
  4. duelleerden
  5. duelleerden
  6. duelleerden
v.t.t.
  1. heb geduelleerd
  2. hebt geduelleerd
  3. heeft geduelleerd
  4. hebben geduelleerd
  5. hebben geduelleerd
  6. hebben geduelleerd
v.v.t.
  1. had geduelleerd
  2. had geduelleerd
  3. had geduelleerd
  4. hadden geduelleerd
  5. hadden geduelleerd
  6. hadden geduelleerd
o.t.t.t.
  1. zal duelleren
  2. zult duelleren
  3. zal duelleren
  4. zullen duelleren
  5. zullen duelleren
  6. zullen duelleren
o.v.t.t.
  1. zou duelleren
  2. zou duelleren
  3. zou duelleren
  4. zouden duelleren
  5. zouden duelleren
  6. zouden duelleren
diversen
  1. duelleer!
  2. duelleert!
  3. geduelleerd
  4. duellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for duelleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
balgen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven
bekämpfen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleunen
bestreiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; in tegenspraak zijn met; kleunen; loochenen; ontkennen; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
schlagen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kleunen; klieven; klinken; kloven; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; verkrijgen; winnen
sich duellieren bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich keilen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich raufen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
streiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten argumenteren; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten

Wiktionary Translations for duelleren:


Cross Translation:
FromToVia
duelleren duellieren duel — engage in a duel

External Machine Translations: