Dutch
Detailed Translations for ervarend from Dutch to German
ervaren:
-
ervaren (ondervinden; beleven; gewaarworden; voelen)
erfahren; erleben; wahrnehmen; durchmachen; feststellen; merken-
durchmachen verb (mache durch, machst durch, macht durch, machte durch, machtet durch, durchgemacht)
-
feststellen verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
Conjugations for ervaren:
o.t.t.
- ervaar
- ervaart
- ervaart
- ervaren
- ervaren
- ervaren
o.v.t.
- ervaarde
- ervaarde
- ervaarde
- ervaarden
- ervaarden
- ervaarden
v.t.t.
- heb ervaard
- hebt ervaard
- heeft ervaard
- hebben ervaard
- hebben ervaard
- hebben ervaard
v.v.t.
- had ervaard
- had ervaard
- had ervaard
- hadden ervaard
- hadden ervaard
- hadden ervaard
o.t.t.t.
- zal ervaren
- zult ervaren
- zal ervaren
- zullen ervaren
- zullen ervaren
- zullen ervaren
o.v.t.t.
- zou ervaren
- zou ervaren
- zou ervaren
- zouden ervaren
- zouden ervaren
- zouden ervaren
diversen
- ervaar!
- ervaart!
- ervaard
- ervarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ervaren
erfahren; qualifiziert; geübt; gewandt; geschult; routiniert; bewandert-
erfahren adj
-
qualifiziert adj
-
geübt adj
-
gewandt adj
-
geschult adj
-
routiniert adj
-
bewandert adj
-