Summary
Dutch to German: more detail...
- fietsen:
-
Wiktionary:
- fietsen → Rad fahren, radeln
- fietsen → Rad fahren, radeln
Dutch
Detailed Translations for fietsten from Dutch to German
fietsen:
-
fietsen
Conjugations for fietsen:
o.t.t.
- fiets
- fietst
- fietst
- fietsen
- fietsen
- fietsen
o.v.t.
- fietste
- fietste
- fietste
- fietsten
- fietsten
- fietsten
v.t.t.
- heb gefietst
- hebt gefietst
- heeft gefietst
- hebben gefietst
- hebben gefietst
- hebben gefietst
v.v.t.
- had gefietst
- had gefietst
- had gefietst
- hadden gefietst
- hadden gefietst
- hadden gefietst
o.t.t.t.
- zal fietsen
- zult fietsen
- zal fietsen
- zullen fietsen
- zullen fietsen
- zullen fietsen
o.v.t.t.
- zou fietsen
- zou fietsen
- zou fietsen
- zouden fietsen
- zouden fietsen
- zouden fietsen
en verder
- ben gefietst
- bent gefietst
- is gefietst
- zijn gefietst
- zijn gefietst
- zijn gefietst
diversen
- fiets!
- fietst!
- gefietst
- fietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fietsen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
radeln | fietsen | |
radfahren | fietsen |
Related Words for "fietsen":
Wiktionary Translations for fietsen:
fietsen
Cross Translation:
verb
fietsen
-
op een fiets rijden
- fietsen → Rad fahren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fietsen | → Rad fahren; radeln | ↔ bicycle — to bicycle |
• fietsen | → Rad fahren | ↔ cycle — to ride a cycle |