Dutch
Detailed Translations for gebarsten from Dutch to German
gebarsten:
-
gebarsten (beschadigd; kapot; stuk)
beschädigt; kaputt; defekt; ramponiert; angeschlagen; kaputtgebrochen; schadhaft; zerrissen; zerbrochen; gebrochen; durchgebrochen; entzwei-
beschädigt adj
-
kaputt adj
-
defekt adj
-
ramponiert adj
-
angeschlagen adj
-
kaputtgebrochen adj
-
schadhaft adj
-
zerrissen adj
-
zerbrochen adj
-
gebrochen adj
-
durchgebrochen adj
-
entzwei adj
-
Translation Matrix for gebarsten:
gebarsten form of barsten:
-
barsten (kunnen stikken)
-
barsten (openspringen; losspringen)
Conjugations for barsten:
o.t.t.
- barst
- barst
- barst
- barsten
- barsten
- barsten
o.v.t.
- barstte
- barstte
- barstte
- barstten
- barstten
- barstten
v.t.t.
- ben gebarsten
- bent gebarsten
- is gebarsten
- zijn gebarsten
- zijn gebarsten
- zijn gebarsten
v.v.t.
- was gebarsten
- was gebarsten
- was gebarsten
- waren gebarsten
- waren gebarsten
- waren gebarsten
o.t.t.t.
- zal barsten
- zult barsten
- zal barsten
- zullen barsten
- zullen barsten
- zullen barsten
o.v.t.t.
- zou barsten
- zou barsten
- zou barsten
- zouden barsten
- zouden barsten
- zouden barsten
diversen
- barst!
- barst!
- gebarsten
- barstende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for barsten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Anreißen | barsten; krakken | |
Risse | barsten; scheuren; sprongen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufspringen | barsten; losspringen; openspringen | opspringen; springen |
bersten | barsten; kunnen stikken; losspringen; openspringen | aan stukken springen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; knappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen |
platzen | barsten; kunnen stikken; losspringen; openspringen | aan stukken springen; exploderen; klappen; neerploffen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen |
zerspringen | barsten; kunnen stikken | aan stukken springen; kapot barsten; knappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen |