Dutch

Detailed Translations for gemat from Dutch to German

gemat form of matten:

matten verb (mat, matte, matten, gemat)

  1. matten (strijden; vechten; knokken)
    kämpfen; streiten; sich prügeln
    • kämpfen verb (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • streiten verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • sich prügeln verb (prügele mich, prügelst dich, prügelt sich, prügelte sich, prügeltet euch, sich geprügelt)
  2. matten (knokken; vechten; bakkeleien; duelleren; kampen)
    streiten; schlagen; bekämpfen; sich duellieren; bestreiten; sich raufen; balgen; sich keilen
    • streiten verb (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • schlagen verb (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • bekämpfen verb (bekämpfe, bekämpfst, bekämpft, bekämpfte, bekämpftet, bekämpft)
    • sich duellieren verb (duelliere mich, duellierst dich, duelliert sich, duellierte sich, duelliertet euch, sich duelliert)
    • bestreiten verb (bestreite, bestreitest, bestreitet, bestritt, bestrittet, bestritten)
    • sich raufen verb (raufe mich, raufst dich, rauft sich, raufte sich, rauftet euch, sich gerauft)
    • balgen verb (balge, balgst, balgt, balgte, balgtet, gebalgt)
    • sich keilen verb (keile mich, keilst dich, keilt sich, keilte sich, keiltet euch, sich gekeilt)

Conjugations for matten:

o.t.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. matten
  5. matten
  6. matten
o.v.t.
  1. matte
  2. matte
  3. matte
  4. matten
  5. matten
  6. matten
v.t.t.
  1. heb gemat
  2. hebt gemat
  3. heeft gemat
  4. hebben gemat
  5. hebben gemat
  6. hebben gemat
v.v.t.
  1. had gemat
  2. had gemat
  3. had gemat
  4. hadden gemat
  5. hadden gemat
  6. hadden gemat
o.t.t.t.
  1. zal matten
  2. zult matten
  3. zal matten
  4. zullen matten
  5. zullen matten
  6. zullen matten
o.v.t.t.
  1. zou matten
  2. zou matten
  3. zou matten
  4. zouden matten
  5. zouden matten
  6. zouden matten
en verder
  1. is gemat
  2. zijn gemat
diversen
  1. mat!
  2. mat!
  3. gemat
  4. mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for matten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
balgen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten dollen; ravotten; stoeien; wild rennen; wild spelen; zich uitleven
bekämpfen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; kleunen
bestreiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; in tegenspraak zijn met; kleunen; loochenen; ontkennen; protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
kämpfen knokken; matten; strijden; vechten bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kampen; kleine gevechten leveren; met iemand worstelen; oorlog voeren; schermutselen; strijd voeren; strijden; touwtrekken; vechten; worstelen; zich wringen
schlagen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kleunen; klieven; klinken; kloven; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; verkrijgen; winnen
sich duellieren bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich keilen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
sich prügeln knokken; matten; strijden; vechten
sich raufen bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; vechten
streiten bakkeleien; duelleren; kampen; knokken; matten; strijden; vechten argumenteren; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; kiften; kijven; krakelen; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten

Related Words for "matten":