Summary
Dutch to German: more detail...
- hijsen:
- hes:
-
Wiktionary:
- hijsen → hissen
- hijsen → hissen, hochziehen
Dutch
Detailed Translations for hesen from Dutch to German
hesen form of hijsen:
-
hijsen (omhoog heffen; opheffen; heffen)
-
hijsen (ophijsen)
Conjugations for hijsen:
o.t.t.
- hijs
- hijst
- hijst
- hijsen
- hijsen
- hijsen
o.v.t.
- hees
- hees
- hees
- hesen
- hesen
- hesen
v.t.t.
- heb gehesen
- hebt gehesen
- heeft gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
v.v.t.
- had gehesen
- had gehesen
- had gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
o.t.t.t.
- zal hijsen
- zult hijsen
- zal hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
o.v.t.t.
- zou hijsen
- zou hijsen
- zou hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
en verder
- is gehesen
- zijn gehesen
diversen
- hijs!
- hijst!
- gehesen
- hijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hijsen:
Related Words for "hijsen":
Wiktionary Translations for hijsen:
hes:
-
de hes (loshangend kort overkleed; kiel)
Translation Matrix for hes:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kittel | hes; kiel; loshangend kort overkleed | hessen; kielen; loshangende korte overkleden; overgooier; stofjassen |
Schürze | hes; kiel; loshangend kort overkleed | overgooier; schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort |