Dutch
Detailed Translations for in bedwang houden from Dutch to German
in bedwang houden:
in bedwang houden verb (houd in bedwang, houdt in bedwang, hield in bedwang, hielden in bedwang, in bedwang gehouden)
-
in bedwang houden (bedwingen; beteugelen)
bezwingen; unterdrücken; bezähmen; zurücknehmen-
unterdrücken verb (unterdrücke, unterdrückst, unterdrückt, unterdrückte, unterdrücktet, unterdrückt)
-
zurücknehmen verb (nehme zurück, nimmst zurück, nimmt zurück, nahm zurück, nahmt zurück, zurückgenommen)
-
in bedwang houden (onderdrukken; terughouden; bedwingen; beteugelen)
zurückhalten; unterdrücken; bezwingen; bezähmen-
zurückhalten verb (halte zurück, hälst zurück, hält zurück, hielt zurück, hieltet zurück, zurückgehalten)
-
unterdrücken verb (unterdrücke, unterdrückst, unterdrückt, unterdrückte, unterdrücktet, unterdrückt)
-
Conjugations for in bedwang houden:
o.t.t.
- houd in bedwang
- houdt in bedwang
- houdt in bedwang
- houden in bedwang
- houden in bedwang
- houden in bedwang
o.v.t.
- hield in bedwang
- hield in bedwang
- hield in bedwang
- hielden in bedwang
- hielden in bedwang
- hielden in bedwang
v.t.t.
- heb in bedwang gehouden
- hebt in bedwang gehouden
- heeft in bedwang gehouden
- hebben in bedwang gehouden
- hebben in bedwang gehouden
- hebben in bedwang gehouden
v.v.t.
- had in bedwang gehouden
- had in bedwang gehouden
- had in bedwang gehouden
- hadden in bedwang gehouden
- hadden in bedwang gehouden
- hadden in bedwang gehouden
o.t.t.t.
- zal in bedwang houden
- zult in bedwang houden
- zal in bedwang houden
- zullen in bedwang houden
- zullen in bedwang houden
- zullen in bedwang houden
o.v.t.t.
- zou in bedwang houden
- zou in bedwang houden
- zou in bedwang houden
- zouden in bedwang houden
- zouden in bedwang houden
- zouden in bedwang houden
en verder
- ben in bedwang gehouden
- bent in bedwang gehouden
- is in bedwang gehouden
- zijn in bedwang gehouden
- zijn in bedwang gehouden
- zijn in bedwang gehouden
diversen
- houd in bedwang!
- houdt in bedwang!
- in bedwang gehouden
- in bedwang houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze