Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. insinueren:


Dutch

Detailed Translations for insinueren from Dutch to German

insinueren:

insinueren verb (insinueer, insinueert, insinueerde, insinueerden, geïnsinueerd)

  1. insinueren (aantijgen)
    insinuieren; unterstellen; zustellen
    • insinuieren verb (insinuiere, insinuierst, insinuiert, insinuierte, insinuiertet, insinuiert)
    • unterstellen verb (unterstelle, unterstellst, unterstellt, unterstellte, unterstelltet, unterstellt)
    • zustellen verb (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)

Conjugations for insinueren:

o.t.t.
  1. insinueer
  2. insinueert
  3. insinueert
  4. insinueren
  5. insinueren
  6. insinueren
o.v.t.
  1. insinueerde
  2. insinueerde
  3. insinueerde
  4. insinueerden
  5. insinueerden
  6. insinueerden
v.t.t.
  1. heb geïnsinueerd
  2. hebt geïnsinueerd
  3. heeft geïnsinueerd
  4. hebben geïnsinueerd
  5. hebben geïnsinueerd
  6. hebben geïnsinueerd
v.v.t.
  1. had geïnsinueerd
  2. had geïnsinueerd
  3. had geïnsinueerd
  4. hadden geïnsinueerd
  5. hadden geïnsinueerd
  6. hadden geïnsinueerd
o.t.t.t.
  1. zal insinueren
  2. zult insinueren
  3. zal insinueren
  4. zullen insinueren
  5. zullen insinueren
  6. zullen insinueren
o.v.t.t.
  1. zou insinueren
  2. zou insinueren
  3. zou insinueren
  4. zouden insinueren
  5. zouden insinueren
  6. zouden insinueren
en verder
  1. is geïnsinueerd
diversen
  1. insinueer!
  2. insinueert!
  3. geïnsinueerd
  4. insinuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for insinueren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
insinuieren aantijgen; insinueren
unterstellen aantijgen; insinueren bewaren; opzij leggen; stallen; wegzetten
zustellen aantijgen; insinueren aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; leveren; orderen; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken