Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. kaatsen:


Dutch

Detailed Translations for kaatsen from Dutch to German

kaatsen:

kaatsen verb (kaats, kaatst, kaatste, kaatsten, gekaatst)

  1. kaatsen (butsen)
    quetschen; aufprallen; einbeulen; eindrücken
    • quetschen verb (quetsche, quetschst, quetscht, quetschte, quetschtet, gequetscht)
    • aufprallen verb (pralle auf, prallst auf, prallt auf, prallte auf, pralltet auf, aufgeprallt)
    • einbeulen verb (beule ein, beulst ein, beult ein, beulte ein, beultet ein, eingebeult)
    • eindrücken verb (drücke ein, drückst ein, drückt ein, drückte ein, drücktet ein, eingedrückt)

Conjugations for kaatsen:

o.t.t.
  1. kaats
  2. kaatst
  3. kaatst
  4. kaatsen
  5. kaatsen
  6. kaatsen
o.v.t.
  1. kaatste
  2. kaatste
  3. kaatste
  4. kaatsten
  5. kaatsten
  6. kaatsten
v.t.t.
  1. heb gekaatst
  2. hebt gekaatst
  3. heeft gekaatst
  4. hebben gekaatst
  5. hebben gekaatst
  6. hebben gekaatst
v.v.t.
  1. had gekaatst
  2. had gekaatst
  3. had gekaatst
  4. hadden gekaatst
  5. hadden gekaatst
  6. hadden gekaatst
o.t.t.t.
  1. zal kaatsen
  2. zult kaatsen
  3. zal kaatsen
  4. zullen kaatsen
  5. zullen kaatsen
  6. zullen kaatsen
o.v.t.t.
  1. zou kaatsen
  2. zou kaatsen
  3. zou kaatsen
  4. zouden kaatsen
  5. zouden kaatsen
  6. zouden kaatsen
diversen
  1. kaats!
  2. kaatst!
  3. gekaatst
  4. kaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kaatsen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufprallen butsen; kaatsen opbotsen
einbeulen butsen; kaatsen butsen; een deuk maken in; indeuken; indrukken; induwen
eindrücken butsen; kaatsen butsen; een deuk maken in; indeuken; indrukken; induwen; inpersen
quetschen butsen; kaatsen butsen; drukken; een deuk maken in; indeuken; knellen; kneuzen; krenken; kwetsen; leegknijpen; persen; uitpersen