Summary
Dutch
Detailed Translations for koelen from Dutch to German
koelen:
Conjugations for koelen:
o.t.t.
- koel
- koelt
- koelt
- koelen
- koelen
- koelen
o.v.t.
- koelde
- koelde
- koelde
- koelden
- koelden
- koelden
v.t.t.
- heb gekoeld
- hebt gekoeld
- heeft gekoeld
- hebben gekoeld
- hebben gekoeld
- hebben gekoeld
v.v.t.
- had gekoeld
- had gekoeld
- had gekoeld
- hadden gekoeld
- hadden gekoeld
- hadden gekoeld
o.t.t.t.
- zal koelen
- zult koelen
- zal koelen
- zullen koelen
- zullen koelen
- zullen koelen
o.v.t.t.
- zou koelen
- zou koelen
- zou koelen
- zouden koelen
- zouden koelen
- zouden koelen
en verder
- ben gekoeld
- bent gekoeld
- is gekoeld
- zijn gekoeld
- zijn gekoeld
- zijn gekoeld
diversen
- koel!
- koelt!
- gekoeld
- koelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for koelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abkühlen | afkoelen; verkoelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abkühlen | afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen | afkoelen; bekoelen; koel worden; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen |
erkaelten | afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen | |
kühlen | afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen | afkoelen; koel worden |