Dutch
Detailed Translations for kortsluiten from Dutch to German
kortsluiten:
-
kortsluiten
kurzschließen-
kurzschließen verb (kurzschließe, kurzschließst, kurzschließt, kurzschließte, kurzschließtet, kurzgeschlossen)
-
Conjugations for kortsluiten:
o.t.t.
- sluit kort
- sluit kort
- sluit kort
- sluiten kort
- sluiten kort
- sluiten kort
o.v.t.
- sloot kort
- sloot kort
- sloot kort
- sloten kort
- sloten kort
- sloten kort
v.t.t.
- heb kortgesloten
- hebt kortgesloten
- heeft kortgesloten
- hebben kortgesloten
- hebben kortgesloten
- hebben kortgesloten
v.v.t.
- had kortgesloten
- had kortgesloten
- had kortgesloten
- hadden kortgesloten
- hadden kortgesloten
- hadden kortgesloten
o.t.t.t.
- zal kortsluiten
- zult kortsluiten
- zal kortsluiten
- zullen kortsluiten
- zullen kortsluiten
- zullen kortsluiten
o.v.t.t.
- zou kortsluiten
- zou kortsluiten
- zou kortsluiten
- zouden kortsluiten
- zouden kortsluiten
- zouden kortsluiten
en verder
- ben kortgesloten
- bent kortgesloten
- is kortgesloten
- zijn kortgesloten
- zijn kortgesloten
- zijn kortgesloten
diversen
- sluit kort!
- sluit kort!
- kortgesloten
- kortsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kortsluiten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kurzschließen | kortsluiten |