Dutch
Detailed Translations for lispel from Dutch to German
lispelen:
Conjugations for lispelen:
o.t.t.
- lispel
- lispelt
- lispelt
- lispelen
- lispelen
- lispelen
o.v.t.
- lispelde
- lispelde
- lispelde
- lispelden
- lispelden
- lispelden
v.t.t.
- heb gelispeld
- hebt gelispeld
- heeft gelispeld
- hebben gelispeld
- hebben gelispeld
- hebben gelispeld
v.v.t.
- had gelispeld
- had gelispeld
- had gelispeld
- hadden gelispeld
- hadden gelispeld
- hadden gelispeld
o.t.t.t.
- zal lispelen
- zult lispelen
- zal lispelen
- zullen lispelen
- zullen lispelen
- zullen lispelen
o.v.t.t.
- zou lispelen
- zou lispelen
- zou lispelen
- zouden lispelen
- zouden lispelen
- zouden lispelen
diversen
- lispel!
- lispelt!
- gelispeld
- lispelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for lispelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
flüstern | fluisteren; lispelen; sissen | fluisteren; smiespelen; smoezen |
lispeln | fluisteren; lispelen; sissen | fluisteren; mompelen; prevelen; slissen; smiespelen; smoezen |
raunen | fluisteren; lispelen; sissen | |
tuscheln | fluisteren; lispelen; sissen | fluisteren; smiespelen; smoezen |
zischeln | fluisteren; lispelen; sissen | fluisteren; smiespelen; smoezen |