Summary
Dutch
Detailed Translations for lokt from Dutch to German
lokken:
-
lokken (aanlokken; verleiden; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken)
verleiten; verlocken; verführen; bezaubern; mitlocken; betören; heranlocken; bestechen; ködern; herauslocken-
heranlocken verb (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
-
herauslocken verb (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
-
lokken (tevoorschijn lokken; dichtbijlokken)
herauslocken; ködern; heranlocken; mitlocken-
herauslocken verb (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
-
heranlocken verb (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
-
Conjugations for lokken:
o.t.t.
- lok
- lokt
- lokt
- lokken
- lokken
- lokken
o.v.t.
- lokte
- lokte
- lokte
- lokten
- lokten
- lokten
v.t.t.
- heb gelokt
- hebt gelokt
- heeft gelokt
- hebben gelokt
- hebben gelokt
- hebben gelokt
v.v.t.
- had gelokt
- had gelokt
- had gelokt
- hadden gelokt
- hadden gelokt
- hadden gelokt
o.t.t.t.
- zal lokken
- zult lokken
- zal lokken
- zullen lokken
- zullen lokken
- zullen lokken
o.v.t.t.
- zou lokken
- zou lokken
- zou lokken
- zouden lokken
- zouden lokken
- zouden lokken
en verder
- ben gelokt
- bent gelokt
- is gelokt
- zijn gelokt
- zijn gelokt
- zijn gelokt
diversen
- lok!
- lokt!
- gelokt
- lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het lokken (verleiden)