Dutch

Detailed Translations for los from Dutch to German

los:


Translation Matrix for los:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
beweglich beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar actief; beweeglijk; dynamisch; energiek; levendig
flatterhaft los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend barok; fladderig; grillig; lichtjes; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onvoorspelbaar; veranderlijk; vlinderachtig; wispelturig; wisselvallig
grundlos los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend armzalig; bodemloos; gammel; karig; krakkemikkig; mager; onbillijk; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onrechtvaardig; onredelijk; pover; schamel; schraal; unfair; wankel; zonder basis; zonder grond; zonder reden; zwak
instabil los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
locker los; niet vast; verplaatsbaar; verschuifbaar gerust; losbandig; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; tuchteloos; zorgeloos
lose los; niet vast onverpakt
mobil beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar
nicht fest beweegbaar; los; mobiel; niet vast; roerend; verplaatsbaar; verschuifbaar; verzetbaar
pulverartig los; mul; pulverig; rul
rank los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; slank; tenger
schlank los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; mager; rank; rijzig; slank; spichtig; sprieterig; tenger
schmächtig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend armzalig; berooid; broodmager; dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; geen vet op de botten hebbende; iel; ijl; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; rank; schamel; schraal; schriel; slank; spichtig; spinachtig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; van geringe dichtheid
schwankend los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; fluctuerend; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; labiel; onstandvastig; schommelend; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; waggelend; wankelmoedig; weifelend; wisselend; wisselvallig
transportabel beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar
transportfähig beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar
transportierbar beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar
unbeständig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; buiig; geestelijk onstabiel; grillig; halfslachtig; inconsistent; labiel; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; ongedurig; onstabiel; onstandvastig; onvoorspelbaar; schoorvoetend; twijfelmoedig; variërend; veranderlijk; wankelmoedig; weifelend; wispelturig; wisselend; wisselvallig
unfest los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; labiel; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
ungewiß los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onvast; troebel; vaag; wollig
unsicher los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend niet zeker; ongewis; onstabiel; onvast; onveilig
unsolide los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; onsolide; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
unzuverlässig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; halfslachtig; insolide; labiel; leugenachtig; onstandvastig; twijfelmoedig; wankelmoedig
versetzbar beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar
veränderlich los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend grillig; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onvoorspelbaar; variabele; veranderlijk; wispelturig; wisselvallig
wackelig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend fluctuerend; gammel; geestelijk onstabiel; halfslachtig; heen en weer bewegend; krakkemikkig; labiel; onstandvastig; schommelend; twijfelmoedig; waggelend; wankel; wankelmoedig; wiebelend; wiebelig; zwak
wandelbar los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend grillig; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onvoorspelbaar; variabele; variërend; veranderlijk; wispelturig; wisselend; wisselvallig
wankelmütig los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend aarzelend; besluiteloos; halfslachtig; onstandvastig; schoorvoetend; twijfelmoedig; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
wechselhaft los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend buiig; inconsistent; variërend; veranderlijk; wisselend; wisselvallig

Related Words for "los":


Antonyms for "los":


Related Definitions for "los":

  1. niet of niet stevig vast1
    • de hond is los1
  2. niet strak of gespannen1
    • je moet je spieren los maken1
  3. op zichzelf, afzonderlijk1
    • hij schreef enkele losse woorden1

Wiktionary Translations for los:


Cross Translation:
FromToVia
los frei; ungebunden free — not imprisoned
los ungebunden; frei free — unconstrained
los lose; locker loose — not fixed tightly
los lose loose — not packaged
los frei; offen; geläufig libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
los Luchs lynx — félin
los veränderlich; beweglich; mobil mobile — Qui se meut ou qui peut être mû, qui n’est pas fixe. (Sens général).
los abgesondert; besonder; einzeln; separat; gesondert; getrennt; abgetrennt particulier — Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce.

los form of lossen:

lossen verb (los, lost, loste, losten, gelost)

  1. lossen (iets uitladen; ontladen; afladen)
    entladen; abladen; ausladen
    • entladen verb (entlade, entlädst, entlädt, entlud, entludet, entladen)
    • abladen verb (lade ab, lädst, lädt, lud ab, ludet ab, abgeladen)
    • ausladen verb (lade aus, lädst aus, lädt aus, lud aus, ludet aus, ausgeladen)
  2. lossen (uitladen)
    löschen; entladen; ausladen; abgeben; ablassen
    • löschen verb (lösche, löschst, löscht, löschte, löschtet, gelöscht)
    • entladen verb (entlade, entlädst, entlädt, entlud, entludet, entladen)
    • ausladen verb (lade aus, lädst aus, lädt aus, lud aus, ludet aus, ausgeladen)
    • abgeben verb (gebe ab, gibst ab, gab ab, gabt ab, abgegeben)
    • ablassen verb (lasse ab, läßt ab, ließ ab, ließet ab, abgelassen)

Conjugations for lossen:

o.t.t.
  1. los
  2. lost
  3. lost
  4. lossen
  5. lossen
  6. lossen
o.v.t.
  1. loste
  2. loste
  3. loste
  4. losten
  5. losten
  6. losten
v.t.t.
  1. heb gelost
  2. hebt gelost
  3. heeft gelost
  4. hebben gelost
  5. hebben gelost
  6. hebben gelost
v.v.t.
  1. had gelost
  2. had gelost
  3. had gelost
  4. hadden gelost
  5. hadden gelost
  6. hadden gelost
o.t.t.t.
  1. zal lossen
  2. zult lossen
  3. zal lossen
  4. zullen lossen
  5. zullen lossen
  6. zullen lossen
o.v.t.t.
  1. zou lossen
  2. zou lossen
  3. zou lossen
  4. zouden lossen
  5. zouden lossen
  6. zouden lossen
en verder
  1. ben gelost
  2. bent gelost
  3. is gelost
  4. zijn gelost
  5. zijn gelost
  6. zijn gelost
diversen
  1. los!
  2. lost!
  3. gelost
  4. lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lossen [het ~] noun

  1. het lossen (afladen; uitladen)
    Abladen; Ausladen

Translation Matrix for lossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abladen afladen; lossen; uitladen leegmaken; uitladen
Ausladen afladen; lossen; uitladen leegmaken; uitladen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abgeben lossen; uitladen aanleveren; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren; uitbrengen; uitgeven
abladen afladen; iets uitladen; lossen; ontladen
ablassen lossen; uitladen aflaten; ophouden
ausladen afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken
entladen afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen
löschen lossen; uitladen blussen; diskwalificeren; doven; lessen; royeren; smoren; stillen; uitblussen; uitdoven; uitschakelen; uitsluiten; verwijderen

Related Definitions for "lossen":

  1. er de lading uithalen1
    • het schip werd in Rotterdam gelost1
  2. het niet langer vasthouden1
    • de duiven werden gelost1

Wiktionary Translations for lossen:


Cross Translation:
FromToVia
lossen ausladen décharger — Ôter ce qui formait la charge.
lossen auslassen; herauslassen; herausfließen lassen lâcherdétendre, desserrer quelque chose.

Related Translations for los