Dutch

Detailed Translations for maant from Dutch to German

manen:

manen verb (maan, maant, maande, maanden, gemaand)

  1. manen (vermanen; waarschuwen; berispen; terechtwijzen)
    bestrafen; warnen; tadeln; zurechtweisen; schelten; ermahnen; verweisen; rügen
    • bestrafen verb (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • warnen verb (warne, warnst, warnt, warnte, warntet, gewarnt)
    • tadeln verb (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • zurechtweisen verb (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • schelten verb (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • ermahnen verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • verweisen verb (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • rügen verb (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
  2. manen (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren)
    mahnen; auffordern; ermahnen; anmahnen; fordern
    • mahnen verb (mahne, mahnst, mahnt, mahnte, mahntet, gemahnt)
    • auffordern verb (fordere auf, forderst auf, fordert auf, forderte auf, fordertet auf, aufgefordert)
    • ermahnen verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • anmahnen verb
    • fordern verb (fordre, forderst, fordert, forderte, fordertet, gefordert)
  3. manen (iemand aansporen)
    mahnen; ermahnen; jemanden anspornen
  4. manen (met aandrang herinneren; rappelleren)

Conjugations for manen:

o.t.t.
  1. maan
  2. maant
  3. maant
  4. manen
  5. manen
  6. manen
o.v.t.
  1. maande
  2. maande
  3. maande
  4. maanden
  5. maanden
  6. maanden
v.t.t.
  1. heb gemaand
  2. hebt gemaand
  3. heeft gemaand
  4. hebben gemaand
  5. hebben gemaand
  6. hebben gemaand
v.v.t.
  1. had gemaand
  2. had gemaand
  3. had gemaand
  4. hadden gemaand
  5. hadden gemaand
  6. hadden gemaand
o.t.t.t.
  1. zal manen
  2. zult manen
  3. zal manen
  4. zullen manen
  5. zullen manen
  6. zullen manen
o.v.t.t.
  1. zou manen
  2. zou manen
  3. zou manen
  4. zouden manen
  5. zouden manen
  6. zouden manen
en verder
  1. ben gemaand
  2. bent gemaand
  3. is gemaand
  4. zijn gemaand
  5. zijn gemaand
  6. zijn gemaand
diversen
  1. maan!
  2. maant!
  3. gemaand
  4. manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for manen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anmahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren
auffordern aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren dagen; ontbieden; oproepen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
bestrafen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; geselen; gispen; iemand iets verwijten; kastijden; kwalijk nemen; laken; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; tuchtigen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
ermahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; berispen; iemand aansporen; manen; sommeren; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; doen denken aan; gispen; herinneren; laken; nadragen; niet vergeten; onthouden; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
fordern aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanspraak maken op; aanvragen; eisen; inmanen; invorderen; ontbieden; opeisen; oproepen; opvorderen; opvragen; rekwireren; rekwisiteren; sommeren; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vorderen; vragen
jemanden anspornen iemand aansporen; manen
mahnen aanmanen; aanmanen tot een verplichting; iemand aansporen; manen; sommeren doen denken aan; herinneren; niet vergeten; ontbieden; onthouden; oproepen; sommeren
mit Nchdruck daran erinnern manen; met aandrang herinneren; rappelleren
rügen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
schelten berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; beledigen; berispen; beschuldigen; blameren; donderen; foeteren; fulmineren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kiften; kijven; krakelen; kwalijk nemen; laken; nadragen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; schelden op; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
tadeln berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; fel bekritiseren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; neerhalen; omlaaghalen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
verweisen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; refereren; terechtwijzen; vermanen; verwijten; verwijzen; voor de voeten gooien; voorhouden
warnen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen informeren; inlichten; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
zurechtweisen berispen; manen; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden

Related Words for "manen":


Wiktionary Translations for manen:

manen
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
manen verwarnen; warnen caution — to warn
manen anhalten; ermahnen exhort — urge
manen Manen manes — spirits of the dead
manen ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; engagieren engagermettre en gage, donner en gage.
manen ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen exhorterexciter, encourager par ses paroles.
manen ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen; brausen; sausen; zischen; bevorstehen; dräuhen; drohen; bedrohen gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
manen nehmen; wegnehmen; einnehmen; wiedererwerben; wiedererlangen reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général)
manen ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen réprimanderreprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.

External Machine Translations: