Dutch

Detailed Translations for magerheid from Dutch to German

magerheid:

magerheid [de ~ (v)] noun

  1. de magerheid (ielheid)
    die Magerheit
  2. de magerheid (magerte; dun zijn)
    die Dünne; die Hagerkeit; die Magerkeit
  3. de magerheid (magerte; schraalheid)
    die Kargheit; die Dürftigkeit; die Hagerkeit; die Magerkeit; die Ärmlichkeit

Translation Matrix for magerheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Dünne dun zijn; magerheid; magerte dunheid; fijnheid; ijlheid
Dürftigkeit magerheid; magerte; schraalheid armoedigheid
Hagerkeit dun zijn; magerheid; magerte; schraalheid dunheid; ijlheid; knokigheid
Kargheit magerheid; magerte; schraalheid armzaligheid; gebrek; karigheid; krapte; poverheid; schaarsheid; schaarste; schamelheid; schraalheid; tekort
Magerheit ielheid; magerheid
Magerkeit dun zijn; magerheid; magerte; schraalheid
Ärmlichkeit magerheid; magerte; schraalheid armzaligheid; behoeftigheid; gebrek; haveloosheid; karigheid; krapte; misdeeldheid; nood; noodwendigheid; poverheid; schaarsheid; schaarste; schamelheid; schraalheid; sjofelheid; stumperigheid; tekort

Related Words for "magerheid":


Wiktionary Translations for magerheid:


Cross Translation:
FromToVia
magerheid Dünne minceurqualité de ce qui est mince.

mager:

mager adj

  1. mager (pover; schraal; karig; berooid)
  2. mager (geen vet op de botten hebbende; dun; schraal; iel; schriel)
  3. mager (spichtig; tenger; sprieterig)
  4. mager (pover; schraal; schamel; armzalig; karig)
  5. mager (dun van gestalte; rank)
  6. mager (spichtig; lang en dun)
  7. mager (vetarm; halfvet; laagcalorisch)

Translation Matrix for mager:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
ungültig armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal niet geldig; nietig; ongeldig
- dun
ModifierRelated TranslationsOther Translations
armselig berooid; karig; mager; pover; schraal arm; armelijk; armoedig; armzalig; bar; deerniswekkend; ellendig; erbarmelijk; erg; flodderig; haveloos; inferieur; luizig; luttel; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onooglijk; onvolgroeid; pover; rampzalig; schamel; schooierig; sjofel; sjofeltjes; slecht; tweederangs; verlopen; weinig; zwak
dünn armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel; spichtig; sprieterig; tenger dun; fijn; fijngebouwd; ijl; krukkig; onbeholpen; onhandig; rank; schutterig; slank; slap; slungelig; stumperig; stuntelig; subtiel; sukkelig; tenger; van geringe dichtheid; waterachtig; waterig
dürftig armzalig; berooid; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel arm; armelijk; armoedig; banaal; bekaaid; er bekaaid afkomen; gammel; gemeen; grof; in geringe mate; inferieur; klein; krakkemikkig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luttel; minderwaardig; niet hoog; ondermaats; ondeugdelijk; onedel; onvolgroeid; plat; platvloers; pover; schamel; schunnig; slecht; triviaal; tweederangs; vunzig; wankel; weinig; zwak
empfindlich armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal aangebrand; angstig voor pijn; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; gevoelig; humeurig; iel; kies; kleinzerig; korzelig; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgeraakt; met veel tact; nijpend; sensitief; slap; smartelijk; tactvol; teder; teer; teergevoelig; teerhartig; tenger; vatbaar; wankel; weekhartig; zwak
eng armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal bekrompen; benepen; dichtbij; eng; in de buurt; kleingeestig; kleinzielig; krap; met grote juistheid; met weinig ruimte; nabij; nabijgelegen; nauw; nauwgezet; smal; smalletjes; van geringe breedte; vlakbij
fein armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal aangenaam; aardig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; breekbaar; broos; chic; cru; decoratief; delicaat; dun; eerlijk; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; geraffineerd; gracieus; iel; ijl; krakkemikkig; kwetsbaar; leuk; lief; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; plezant; plezierig; prettig; rank; rechtschapen; rechttoe rechtaan; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; teder; teer; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; wankel; zwak
fettarm halfvet; laagcalorisch; mager; vetarm
flau armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal breekbaar; broos; dof; flauw; flets; fragiel; gammel; grauwkleurig; grijs; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; laf; lijzig; log; loom; mat; mistig; nevelachtig; niet helder; onbeholpen; onduidelijk; onhandig; onhelder; schutterig; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; vaag; vagelijk; wankel; wazig; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
gebrechlich armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel arm; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gammel; inferieur; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; tweederangs; wankel; wee; ziekelijk; zwak
gedrungen armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal ineengedrongen
gering armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal amper; armelijk; armoedig; bekrompen; benepen; bijna geen; gemeen; gering; haast geen; in geringe mate; karig; klein; kleingeestig; kleinzielig; krap; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; licht; lichtwegend; luttel; marginaal; miniem; minimaal; minste; nauwelijks; niet hoog; niet overvloedig; onedel; ternauwernood; weinig
geringfügig armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal gering; luttel; miniem; minimaal; minitueus; minste; minuscuul; weinig; zeer klein
grundlos armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bodemloos; gammel; krakkemikkig; los; onbillijk; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; onrechtvaardig; onredelijk; onvast; rank; unfair; wankel; wankelbaar; wankelend; zonder basis; zonder grond; zonder reden; zwak
hager armzalig; berooid; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; mager; pover; schamel; schraal; schriel; spichtig; sprieterig; tenger benig; dun; ijl; lang en dun; piekerig; spinachtig; sprietig; van geringe dichtheid
halbfett halfvet; laagcalorisch; mager; vetarm
handlich armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal behendig; bekwaam; briljant; eenvoudig te bedienen; gemakkelijk te hanteren; handelbaar; handig; handzaam; hanteerbaar; ingenieus; knap; kundig; kunstig; makkelijk in het gebruik; vaardig; vindingrijk
hilflos armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gebrekkig; hulpeloos; iel; knullig; krukkig; kwetsbaar; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teder; teer; tenger; wee; weerloos; ziekelijk; zwak
hinfällig armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal aftands; arm; armetierig; bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gammel; inferieur; krakkemikkig; krakkemikkige; krukkig; kwetsbaar; kwijnend; minderwaardig; onbeholpen; ondermaats; ondeugdelijk; onhandig; onooglijk; pips; schutterig; slap; slapjes; slecht; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; tweederangs; verlopen; wankel; wee; wrak; ziekelijk; zwak
hohl armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal concaaf; dof; flets; hol; holrond; inhoudsloos; leeg; mat; niet helder; nietszeggend
karg armzalig; berooid; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel arm; dor; droog; inferieur; luttel; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onvolgroeid; schraal; schriel; slecht; tweederangs; verdord; weinig; zwak
klein armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bekrompen; benepen; gering; hokkerig; klein; kleingeestig; kleinzielig; luttel; miniem; minimaal; minste; ondermaats; petieterig; van geringe afmeting; weinig
kläglich armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal deerlijk; deplorabel; ellendig; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagelijk; klagend; klagerig; lamenterend; meelijwekkend; miserabel; weeklagend
knapp armzalig; berooid; karig; mager; pover; schamel; schraal bekrompen; benepen; bondig; dichtbij; droog; eng; in de buurt; karig; klein; kleingeestig; kleinzielig; krap; krap bij kas; met weinig ruimte; nabij; nabijgelegen; nauw; nauwsluitend; niet overvloedig; ondermaats; ragfijn; schraal; schriel; smal; smalletjes; strak; summier; van geringe afmeting; van geringe breedte; vlakbij
kränklich armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel bleekjes; breekbaar; broos; fragiel; gammel; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; menstruerend; onbeholpen; ongesteld; ongezond; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelend; sukkelig; teer; wankel; wee; ziekelijk; ziekjes; zwak
kärglich armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel arm; dor; droog; inferieur; luttel; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onvolgroeid; schraal; schriel; slecht; tweederangs; weinig; zwak
mager armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; halfvet; iel; karig; laagcalorisch; mager; pover; schamel; schraal; schriel; vetarm droog; luttel; schraal; schriel; weinig
miserabel armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal akelig; bedonderd; belabberd; belazerd; beroerd; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; lamlendig; meelijwekkend; miserabel; naar
nichtig armzalig; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; mager; pover; schamel; schraal; schriel miniem; minitueus; nietig; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeldig; ongeopend
rank dun van gestalte; mager; rank dun; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; los; onvast; rank; slank; tenger; wankel; wankelbaar; wankelend
schadhaft armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; gehavend; geschonden; in stukken; kapot; onklaar; stuk
schlaff armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bleekjes; doezelig; dof; dood; flets; futloos; gammel; geesteloos; krachteloos; krakkemikkig; krukkig; lamlendig; levenloos; lusteloos; mat; niet bezield; niet helder; onbeholpen; onbezield; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; soezerig; stumperig; stuntelig; suf; sukkelig; wankel; wee; ziekelijk; zwak
schlank dun van gestalte; mager; rank; spichtig; sprieterig; tenger dun; fijn; fijngebouwd; lichtgebouwd; los; onvast; rank; rijzig; slank; tenger; wankel; wankelbaar; wankelend
schlapp armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal bleekjes; dof; energieloos; flauw; flets; futloos; gammel; krachteloos; krakkemikkig; krukkig; kwabbig; lamlendig; landerig; lijzig; lillend; log; loom; lusteloos; mat; niet helder; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; wankel; wee; ziekelijk; zonder smaak; zwak
schlecht armzalig; karig; mager; pover; schamel; schraal akelig; bedorven; bekaaid; beroerd; bijkomstig; ellendig; er bekaaid afkomen; gammel; gebrekkig; gemeen; inferieur; krakkemikkig; kwaadwillig; luguber; macaber; met slechte intentie; min; misplaatst; misselijk; naar; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; ondeugdelijk; onpasselijk; onwel; ploertig; pover; rot; rottig; schamel; slecht; spookachtig; vals; vergaan; verrot; wankel; zwak
schmächtig armzalig; berooid; dun; dun van gestalte; geen vet op de botten hebbende; iel; karig; lang en dun; mager; pover; rank; schamel; schraal; schriel; spichtig broodmager; dun; fijn; fijngebouwd; ijl; lang en dun; los; onvast; piekerig; rank

Related Words for "mager":


Synonyms for "mager":


Antonyms for "mager":


Related Definitions for "mager":

  1. met een kleine breedte of omvang1
    • dat kind is erg mager1
  2. met weinig vet1
    • verkoopt u magere melk?1

Wiktionary Translations for mager:

mager
adjective
  1. zeer dun met weinig vet
mager
adjective
  1. wenig, knapp, unzureichend
  2. arm an Fett
  3. wenig ertragreich
  4. dünn, dürr
  5. wenig ausmachend, von geringem Ausmaß

Cross Translation:
FromToVia
mager schlank; dürr; mager lean — being slim and muscular
mager mager lean — of meat, having little fat
mager mager meager — poor, deficient or inferior
mager mager meager — lean
mager spärlich; dünn sparse — not dense; meager
mager mager pauvre — Qui dénote la pauvreté.